In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag was ingediend op 23 maart 2023 en het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, was op 3 maart 2023 genomen, waarbij de aanvraag was ingewilligd. Na het inwilligen van de aanvraag hebben de verzoekers hun beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de verzoekers zijn tegemoetgekomen, zijn de verzoeken kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit bedrag is berekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in drie samenhangende zaken. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat de beroepen enkel betrekking hadden op het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens is opgemerkt dat verzoekster IIII vrijgesteld is van het betalen van griffierecht, waardoor verweerder niet verplicht is het griffierecht te vergoeden in de zaak met zaaknummer NL23.2147.
De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.