ECLI:NL:RBDHA:2023:4232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.2094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verblijfsvergunning asiel na lange termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Ivoriaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had in 2012 twee besluiten ontvangen waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd werd afgewezen en zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd ingetrokken. Eiser heeft pas op 5 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, wat negen jaar na de besluiten was. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend en er geen verschoonbare reden was voor de vertraging.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 9 maart 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat hij tijdens zijn vakantie in Ghana in 2012 was beroofd en ontvoerd, waardoor hij niet op de hoogte was van de besluiten en niet eerder bezwaar kon maken. De staatssecretaris stelde echter dat het bezwaar niet-ontvankelijk was omdat er geen bezwaar openstond tegen de besluiten van 23 mei 2012, en dat het beroep in plaats daarvan als een beroepschrift behandeld had moeten worden.

De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser niet binnen de wettelijke termijn van vier weken beroep had ingesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen verschoonbare reden was voor de vertraging en dat de gebeurtenissen die eiser aanvoerde niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2094

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 23 mei 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen en heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.
Eiser heeft op 5 januari 2022 tegen de besluiten van 23 mei 2012 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ivoriaanse nationaliteit.
2. Eiser is naar eigen zeggen op 24 september 2000 Nederland ingereisd. Hij heeft op 17 oktober 2000 bij verweerder een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 15 maart 2001 heeft verweerder deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard.
3. Op 13 september 2006 heeft eiser een herhaalde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij verweerder ingediend. Bij besluit van 21 september 2006 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d (oud), van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), geldig van 13 september 2006 tot 13 september 2011. Op basis van deze inmiddels vervallen verleningsgrond kon een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst vanwege de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid zou zijn.
4. Eiser heeft op 15 augustus 2011 bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag op 7 februari 2012 twee afzonderlijke voornemens geuit om deze aanvraag af te wijzen en om eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken met terugwerkende kracht vanaf 3 september 2010. Op 15 maart 2012 heeft eiser zijn zienswijze op deze voornemens bij verweerder ingediend.
5. Bij twee afzonderlijke besluiten van 23 mei 2012 heeft verweerder eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen en heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Aan deze besluiten ligt, kort weergegeven, ten grondslag dat de veiligheidssituatie in Ivoorkust niet langer een asielvergunning rechtvaardigt.
6. Eerst op 5 januari 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 23 mei 2012. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken beroep heeft ingesteld en er geen verschoonbare reden is dat hij pas negen jaar later bezwaar heeft gemaakt.
7. In beroep voert eiser aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard zonder een voorafgaande herstelverzuimmogelijkheid. Voor het geval de rechtbank deze beroepsgrond niet zou volgen, voert eiser aan dat er wel een verschoonbare reden is voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. Hij is tijdens zijn vakantie in Ghana in 2012 beroofd en ontvoerd. Hierdoor was hij niet op de hoogte van de besluiten van 23 mei 2012 en kon hij niet eerder bezwaar maken. Ter onderbouwing verwijst hij naar het bij het bezwaarschrift overgelegde e-mailbericht waarin hij zijn gemachtigde over de gebeurtenissen vertelt en uitlegt dat hij meerdere keren telefonisch contact heeft gehad met verweerder, maar dat hij geen hulp heeft gekregen.
8. In het verweerschrift merkt verweerder op dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, omdat tegen de besluiten van 23 mei 2012 geen bezwaar open stond. In plaats daarvan had beroep moeten worden ingesteld. In de beroepsprocedure zijn alle van belang zijnde documenten aan de rechtbank toegezonden. Verweerder verzoekt daarom het beroepschrift te beschouwen als een doorzending zoals bedoeld in artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft eiser zich hiermee akkoord verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Tegen de besluiten van 23 mei 2012 stond op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, gelezen in samenhang met Bijlage 1, van de Awb geen bezwaar open omdat deze besluiten zijn genomen op grond van afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw. Dit brengt met zich dat verweerder het bezwaar van eiser niet in behandeling had mogen nemen en dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Omdat het beroep zich richt tegen een onbevoegd genomen besluit, is het beroep niet-ontvankelijk. Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en finale geschilbeslechting zal de rechtbank niet met dit oordeel volstaan en wordt nog als volgt overwogen.
10. Verweerder heeft zich in beroep terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb aan de rechtbank had moeten worden doorgezonden om als beroepschrift te worden behandeld. Aangezien de rechtbank in het kader van het beroep tegen het bestreden besluit al over het bezwaarschrift en de onderliggende stukken beschikt en onnodige extra procedures naar het oordeel van de rechtbank moeten worden voorkomen, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om conform de wens van beide partijen in deze procedure het bezwaarschrift alsnog als beroepschrift in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt in dat kader dat tegen de besluiten van 23 mei 2012 op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw binnen vier weken beroep kon worden ingesteld. Verder stelt de rechtbank vast dat deze besluiten op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend zijn gemaakt door toezending aan zijn toenmalige gemachtigde. Eiser heeft ruim negen jaar later beroep ingesteld en heeft daarmee de daarvoor gegeven termijn overschreden. Hij geeft hiervoor als verklaring dat hij problemen heeft ondervonden tijdens zijn vakantie in Ghana en daarom geen contact heeft kunnen onderhouden. Hij stelt te zijn ontvoerd, een jaar later ziek te zijn geworden en vervolgens achtergelaten. Nadat hij is hersteld, is hij naar de Nederlandse ambassade gegaan en heeft hij geprobeerd contact te krijgen met de IND, maar is hier niet in geslaagd. Deze verklaring is niet nader onderbouwd met documenten of verklaringen van derden. Hij heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenissen hem zijn overkomen. Bovendien is eiser uit eigen beweging, gedurende de asielprocedure, naar Ghana vertrokken en het te laat indienen van beroep komt daarmee voor zijn risico. Er is geen sprake van een verschoonbare reden voor het te laat instellen van beroep.
11. Het beroep is daarom ook in zoverre niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.