ECLI:NL:RBDHA:2023:4236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.19872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die staatloos is. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een mvv werd afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de belangenafweging onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft getoetst.

Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van het middelenvereiste, omdat dit tot onevenredig nadeel leidt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom aan het middelenvereiste niet is voldaan. De referente, de moeder van eiseres, beschikt niet over zelfstandige en duurzame middelen van bestaan, en er zijn geen bijzondere omstandigheden die vrijstelling van het middelenvereiste rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook de belangenafweging onder artikel 8 EVRM beoordeeld. Hoewel er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referente, heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat haar belang bij toelating minder zwaar weegt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verstrekken ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Wel zijn verschenen Maha Ibrahim, referente, en [naam 2], echtgenoot van referente. Als tolk is verschenen Z. Hanina. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en staatloos te zijn. Referente heeft op 29 april 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ met het oog op verblijf van eiseres bij haar in Nederland. Referente is de moeder van eiseres. Zij is geboren op 28 juli 1987 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Deze aanvraag heeft verweerder bij het besluit van 24 september 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 18 augustus 2022 heeft een hoorzitting met referente en haar echtgenoot plaatsgevonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat referente niet beschikt over zelfstandige, voldoende en duurzame middelen van bestaan, zodat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Er is ook geen grond om referente van het middelenvereiste vrij te stellen, omdat niet is gebleken dat zij arbeidsongeschikt is of ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, zodat er ook geen aanleiding is om op grond van artikel 4:84 van de Awb [1] af te wijken van de beleidsregels. Afwijzing van de aanvraag is verder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [2] , omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
3. Eiseres voert tegen het bestreden besluit het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Awb, om af te wijken van de beleidsregel, omdat strikte toepassing daarvan tot onevenredig nadeel leidt. Eiseres stelt daarbij dat referente met forse gezondheidsklachten kampt waarvoor haar echtgenoot mantelzorg verricht. Daarnaast blijven eiseres en referente ten gevolge van het beleid nodeloos van elkaar gescheiden. Verweerder had referente dan ook moeten vrijstellen van het middelenvereiste. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat de weigering van de gevraagde mvv voor eiseres geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseres overgelegde formulier heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
Vrijstelling van het middelenvereiste
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000
kande aanvraag worden afgewezen indien referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Het middelenvereiste is aangescherpt in artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Op grond van die bepaling
moetreferente duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan. Verder staat in artikel 3.74 van het Vb wanneer middelen van bestaan ‘voldoende’ zijn, en in artikel 3.75 van het Vb wanneer die middelen ‘duurzaam’ zijn. Niet in geschil is dat aan dat middelenvereiste niet wordt voldaan. Referente en haar echtgenoot ontvangen immers een uitkering in het kader van de Participatiewet (Pw). Die inkomsten vallen niet onder zelfstandige middelen van bestaan. In geschil is of verweerder referente had moeten vrijstellen van het middelenvereiste.
7. Volgens onderdeel B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is vrijstelling van dit vereiste onder meer mogelijk als referente naar het oordeel van verweerder blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of als referente blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Verweerder neemt in ieder geval aan dat van dat laatste sprake is als de referente vijf jaar op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw volledig is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling (door het college van burgemeester en wethouders) en gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling niet binnen één jaar is te voorzien.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom referente niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste voldoet. Verweerder heeft niet ten onrechte opgemerkt dat niet is gebleken dat referente blijvend niet in staat is om te voldoen aan de arbeidsinschakelingplicht. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde mantelzorgverklaring van de echtgenoot van referente. Eiseres heeft daarnaast geen andere (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat referente blijvend niet in staat is om te voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling, of dat zij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Hierbij is ook van belang dat referente ter zitting heeft verklaard geen ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling bij de gemeente te hebben aangevraagd en zo snel mogelijk te willen werken. De omstandigheid dat referente een vluchteling is en naar haar zeggen kampt met gezondheidsproblemen leidt niet tot een ander oordeel. Nu niet is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is om te voldoen aan de middeleneis, wordt eiseres niet gevolgd in haar stelling dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die hadden moeten leiden tot afwijking van het beleid, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb.
Belangenafweging
9. Verweerder gaat uit van gezinsleven tussen eiseres en referente, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, ook al is volgens verweerder niet gebleken van een intensieve invulling daarvan. Dit betekent dat verweerder een belangenafweging moet maken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. [3] Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiseres en referente bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM meegewogen en deze niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het gaat dus om een eerste toelating, waardoor het belang van eiseres minder zwaar weegt. Verweerder heeft ook van belang mogen achten dat eiseres haar verklaringen niet of nauwelijks met bewijsstukken heeft onderbouwd en dat referente vaag en onduidelijk heeft verklaard over het verblijf van eiseres in Libanon. Het is opmerkelijk dat referente weinig kan vertellen over de persoon bij wie eiseres nu verblijft. Daarnaast heeft verweerder terecht bij zijn afweging betrokken dat eiseres inmiddels meerderjarig is en dat van haar verwacht mag worden dat zij zich steeds meer zelfstandig weet te redden. Verweerder heeft voorts terecht opgemerkt dat eiseres en referente geruime tijd gescheiden van elkaar hebben geleefd. Volgens referente kwam dat door problemen met haar ex-man en de oorlog. Dit neemt echter niet weg dat referente onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij sinds haar vertrek uit Syrië - in 2012 naar Libanon en vervolgens in 2015 naar Nederland – gezocht heeft naar haar dochter en waarom referente dacht dat eiseres was overleden. Ook heeft referente niet duidelijk gemaakt waarom zij pas in 2021, kort voordat eiseres meerderjarig werd, heeft gevraagd om overkomst van eiseres. Verweerder heeft dan ook in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat referente en eiseres geen intensief gezinsleven hebben uitgeoefend. Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat er weliswaar objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat dit minder zwaar in het voordeel van eiseres weegt. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat referente vanuit Nederland niet op dezelfde wijze als tot nu toe invulling kan geven aan dit gezinsleven. Verweerder heeft voorts, ook gelet op wat hiervoor is overwogen, in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat referente in Nederland een uitkering ontvangt en dat niet is gebleken dat eiseres of referente binnen afzienbare termijn alsnog zal beschikken over zelfstandige middelen van bestaan om in het eigen onderhoud te voorzien. Eiseres heeft niet aangetoond dat referente door haar gezondheidsklachten blijvend niet in staat is om te werken. Verweerder heeft er daarom van uit mogen gaan dat eiseres bij aankomst in Nederland ten laste zal komen van de openbare kas. Tot slot leidt het feit dat verweerder het belang van eiseres pas op het einde van haar afweging heeft vermeld niet tot het oordeel dat de toetsingswijze van verweerder in strijd is met Werkinstructie 2020/16.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.