In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die staatloos is. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een mvv werd afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de belangenafweging onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft getoetst.
Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van het middelenvereiste, omdat dit tot onevenredig nadeel leidt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom aan het middelenvereiste niet is voldaan. De referente, de moeder van eiseres, beschikt niet over zelfstandige en duurzame middelen van bestaan, en er zijn geen bijzondere omstandigheden die vrijstelling van het middelenvereiste rechtvaardigen.
De rechtbank heeft ook de belangenafweging onder artikel 8 EVRM beoordeeld. Hoewel er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referente, heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat haar belang bij toelating minder zwaar weegt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen.