In deze zaak hebben verzoekers op 4 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvragen van 4 mei 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 22 februari 2023 de aanvragen van verzoekers ingewilligd. Verzoekers hebben vervolgens hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers om vrijstelling van het griffierecht hebben verzocht vanwege betalingsonmacht, en dit verzoek is voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. Daarnaast is de veroordeling van de verweerder in de proceskosten aan de orde gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, omdat de verweerder niet tijdig op de aanvragen heeft beslist en deze aanvragen hangende het beroep zijn ingewilligd, de verweerder geheel aan het beroep van verzoekers tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Tot slot heeft de rechtbank opgemerkt dat verzoekers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor de verweerder niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden.