6.2Anders dan eiser stelt, maakt wat is bepaald in artikel 22, eerste lid, van de Richtlijn, niet dat voornoemde intrekkingsgrond gelet op de eisers status van langdurig ingezetene in Spanje in eisers geval geen bevoegdheid tot intrekking oplevert. Uit artikel 22, eerste lid, van de Richtlijn, volgt namelijk dat de tweede lidstaat kan beslissen een verblijfsvergunning in te trekken overeenkomstig de procedures van nationale wetgeving, wanneer niet meer aan de voorwaarden van artikel 14, 15 of 16 van de Richtlijn wordt voldaan. In zijn beroepsgronden voert eiser aan dat daarmee kort gezegd de situatie wordt bedoeld wanneer geen sprake is van vaste en regelmatige inkomsten uit een legitieme bron, zij het arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige. Die stelling volgt de rechtbank niet. In de artikelen 14, 15, en 16 van de Richtlijn is juist bepaald dat wanneer eiser als zelfstandige of in loondienst werkzaamheden in Nederland wil verrichten, hij op grond van artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn, uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat een verblijfsvergunning moet aanvragen, welke aanvraag gelet op wat is bepaald in het vierde lid vergezeld moet gaan met overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat eiser voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In de situatie dat eiser niet meer voldoet aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend, is verweerder dan ook bevoegd om die verblijfsvergunning in te trekken.
wijziging beperking waaronder verblijfsvergunning is verleend
7. Eisers betoog dat uit artikel 21, tweede lid, van de Richtlijn volgt dat hij na twaalf maanden zonder wijzigingsaanvraag van de beperking van zijn verblijfsvergunning arbeid als zelfstandige mag gaan uitoefenen, slaagt niet. Voornoemd artikellid bepaalt dat wanneer een tweede lidstaat een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van economische activiteit als werknemer verleent aan een betrokkene, die tweede lidstaat in nationale wetgeving voorwaarden mag stellen die tot gevolg hebben dat die betrokkene beperkte toegang krijgt tot andere als werknemer uit te oefenen economische activiteiten dan die waarvoor de verblijfsvergunning is verkregen voor een periode van ten hoogste twaalf maanden. Anders gezegd maakt die regel het voor iemand die als langdurig ingezetene in een tweede lidstaat over een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst beschikt mogelijk om na één jaar vrijelijk te wisselen van werkgever. In eisers geval wisselt hij niet van werkgever, maar wenst eiser niet langer als werknemer werkzaam te zijn en als zelfstandige arbeid te gaan uitoefenen. Het had daarom op eisers weg gelegen om in lijn met de nationale wet- en regelgeving een wijzigingsaanvraag van zijn verblijfsvergunning in te dienen.
8. Het voorgaande levert, anders dan eiser meent, geen strijd op met wat is bepaald in artikel 11 van de Richtlijn. Gelijke behandeling, als beschreven in dit artikel, ziet niet op situaties waarover in diezelfde Richtlijn expliciet aanwijzingen zijn gegeven. Uit de systematiek van artikel 14, 15, en 16 van de Richtlijn volgt dat (tweede) lidstaten wel degelijk nationale procedures mogen hanteren met betrekking tot de vergunningverlening in het kader van uitoefenen van arbeid als zelfstandige of werknemer. Dat deze voorwaarden ook na vergunningverlening van toepassing blijven, blijkt al uit het feit dat, zoals volgt uit wat is overwogen onder 6.2, het niet voldoen aan die voorwaarden een intrekkingsgrond oplevert. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Voor zover eiser stelt dat hij, gezien zijn in Spanje verkregen status van langdurig ingezetene, ook zonder verblijfsvergunning rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dan wel dat hij ook in Nederland beschikt over de status van langdurig ingezetene, volgt de rechtbank die stellingen niet. Uit artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn, volgt namelijk dat eiser als langdurig ingezetene zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat een verblijfsvergunning moet aanvragen bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat. Dat de status van langdurig ingezetene als afgegeven door Spanje niet maakt dat eiser ook in Nederland bezit over diezelfde status en bijbehorende rechten, blijkt al uit het feit dat in de Richtlijn wordt voorzien in de mogelijkheid om ook in een tweede lidstaat de status van langdurig ingezetene aan te vragen. Bovendien is er ten aanzien van een tweede lidstaat in de Richtlijn een apart hoofdstuk met verblijfsvoorwaarden opgenomen. In dit kader verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, waaruit eenzelfde conclusie volgt.
10. De rechtbank overweegt dat eiser in beroep een arbeidsovereenkomst heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiser vanaf 14 februari 2022 als werknemer in dienst is getreden bij ‘Islamitische Slagerij El Amal’. Dit betekent dat eiser ten tijde van het bestreden besluit arbeid in loondienst verrichtte, en hij dus op dat moment opnieuw voldeed aan de voorwaarden waaronder zijn verblijfsvergunning aan hem is verleend. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid niet afdoet aan het feit dat eiser ten tijde van het primaire besluit geen arbeid in loondienst verrichtte, wat maakte dat verweerder eisers verblijfsvergunning mocht intrekken. Nu in eisers geval geen sprake is van een aanvraag-, maar van een intrekkingssituatie, had het op de weg van eiser gelegen om een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ in te dienen.
11. Het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaar, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eisers voornaamste bezwaargrond was, samengevat weergegeven, dat hij, vanwege zijn status als langdurig ingezetene, niet verplicht was om een aanvraag wijzíging beperking verblijfsvergunning in te dienen. Ook gaf eiser in zijn bezwaarschrift aan te verzoeken om in de gelegenheid gesteld te worden de wijzigingsaanvraag, op de wijze als door verweerder voorgeschreven, in te dienen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder eisers betoog als naar voren gebracht in het bezwaarschrift terecht niet heeft gevolgd. Daarbij komt dat eiser in de bezwaarfase een wijzigingsaanvraag heeft ingediend, maar die aanvraag door verweerder is afgewezen. Eisers bezwaar tegen die afwijzing is in de beslissing op bezwaar van 30 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder reden had moeten zien om eiser te horen over zijn bezwaar.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.