ECLI:NL:RBDHA:2023:4273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.14847 en NL22.14850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van langdurig ingezetene in Nederland en de toepassing van de Richtlijn 2003/109/EG

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1981 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst, die op 29 juli 2020 werd ingetrokken omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. Eiser stelde dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van zijn status als langdurig ingezetene in Spanje en dat de intrekking onterecht was.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn vergunning. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de toepassing van de Richtlijn 2003/109/EG, beoordeeld en geconcludeerd dat de nationale wetgeving en de Richtlijn elkaar niet uitsluiten. Eiser had de verplichting om een wijzigingsaanvraag in te dienen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van eiser ongegrond had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor langdurig ingezetenen om zich aan de nationale wetgeving te houden en de procedures voor verblijfsvergunningen correct te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14847 (beroep) en NL22.14850 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken.
In het besluit van 6 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.14847). Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL22.14850).
De rechtbank heeft alleen het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Èrramdani.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Eiser is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, met een geldigheidsduur van 23 maart 2017 tot 29 juni 2024. In het primaire besluit heeft verweerder die verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiser niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Uit een Suwinet-onderzoek is namelijk gebleken dat eiser niet langer in loondienst werkzaam is, aldus verweerder. Die beslissing heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte zijn verblijfsvergunning heeft ingetrokken, nu in dit geval geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Richtlijn [1] . Verder vindt eiser dat hij - gelet op wat is bepaald in artikel 21, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn – na de eerste vergunningsverlening vrije toegang heeft tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Wat zijn de relevante regels?
4. Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn, genieten langdurig ingezetenen op het gebied van werk als werknemer of zelfstandige dezelfde behandeling als de eigen onderdanen, mits dit werk niet impliceert dat, al is het maar incidenteel, wordt deelgenomen aan de uitoefening van het openbaar gezag; hierbij is inbegrepen de toegang tot de arbeidsvoorwaarden, ook wat betreft salariëring en ontslag.
Op grond van artikel 14, van de Richtlijn, voor zover hier van belang, krijgt een langdurig ingezetene het recht om gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in een andere lidstaat dan die welke hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel mag een langdurig ingezetene om onderstaande redenen in een tweede lidstaat verblijven:
a. a) om een economische activiteit uit te oefenen als werknemer of als zelfstandige,
(...)
Op grond van het derde lid van dit artikel mogen wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als werknemer of als zelfstandige, zoals bedoeld in lid 2, onder a), de lidstaten de situatie van hun arbeidsmarkt bezien en hun nationale procedures hanteren ten aanzien van de vereisten voor, respectievelijk, het vervullen van een vacature en het hebben van toegang tot de arbeidsmarkt.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn, voor zover hier van belang, vraagt de langdurig ingezetene zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat een verblijfsvergunning aan bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat.
Op grond van het vierde lid van dit artikel gaat de aanvraag vergezeld van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden, alsmede van diens verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan. De in de eerste alinea bedoelde bewijsstukken kunnen tevens documentatie omvatten met betrekking tot passende huisvesting.
In het bijzonder:
a. a) wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit mag de tweede lidstaat van de betrokkene onderstaand bewijs verlangen:
wanneer hij werknemer is, het bewijs dat hij beschikt over een arbeidsovereenkomst, een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling of een voorstel voor een arbeidscontract, onder de voorwaarden die zijn vervat in de nationale wetgeving. De lidstaten bepalen welk van deze bewijzen wordt verlangd;
wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, het bewijs dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt;
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Richtlijn, komt zodra de langdurig ingezetene de in artikel 19 bedoelde verblijfsvergunning in de tweede lidstaat heeft verkregen, hij in deze lidstaat in aanmerking voor gelijke behandeling op de gebieden en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 11.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, hebben langdurig ingezetenen toegang tot de arbeidsmarkt overeenkomstig het bepaalde in lid 1. De lidstaten kunnen bepalen dat de krachtens artikel 14, lid 2, onder a), op hun grondgebied verblijvende personen beperkte toegang hebben tot andere als werknemer uit te oefenen economische activiteiten dan die waarvoor zij een verblijfsvergunning hebben gekregen, zulks onder de voorwaarden als gesteld in de nationale wetgeving en voor een periode van ten hoogste twaalf maanden.
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Richtlijn, kan totdat de onderdaan van een derde land de status van langdurig ingezetene heeft verkregen, de tweede lidstaat beslissen de verblijfsvergunning niet te verlengen of de vergunning in te trekken en de betrokkene en de leden van zijn gezin verplichten, overeenkomstig de procedures van de nationale wetgeving, verwijderingsprocedures daaronder begrepen, het grondgebied te verlaten. Dit geldt in de onderstaande gevallen:
om redenen die verband houden met de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, zoals bepaald in artikel 17;
wanneer niet meer aan de voorwaarden van de artikelen 14, 15 en 16 wordt voldaan;
wanneer de onderdaan van een derde land niet legaal in de betrokken lidstaat verblijft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat eiser de rechtbank op zitting heeft verzocht om in deze uitspraak uit te leggen hoe de Richtlijn in eisers geval moet worden toegepast. De rechtbank zal hieronder ingaan op de vraag a) of verweerder bevoegd is om eisers verblijfsvergunning in te trekken wanneer hij niet meer voldoet aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend, b) of verweerder van eiser mag vragen om bij een functiewijziging van arbeid als zelfstandige naar arbeid in loondienst een aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend, in te dienen, c) welke waarde toekomt aan de in beroep overgelegde arbeidsovereenkomst, en d) of verweerder in eisers geval de hoorplicht heeft geschonden.
intrekking verblijfsvergunning
6. Uit artikel 14 van de Richtlijn volgt dat Nederland wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als werknemer of als zelfstandig zijn eigen nationale procedures mag hanteren ten aanzien van de vereisten voor, respectievelijk, het vervullen van een vacature en het hebben van toegang tot de arbeidsmarkt.
6.1
In de Nederlandse wet- en regelgeving is opgenomen dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden aangevraagd onder ofwel de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ of de beperking ‘arbeid in loondienst. [2] Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verleend onder een van voornoemde beperkingen, wordt gelet op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang bezien met artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000, ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
6.2
Anders dan eiser stelt, maakt wat is bepaald in artikel 22, eerste lid, van de Richtlijn, niet dat voornoemde intrekkingsgrond gelet op de eisers status van langdurig ingezetene in Spanje in eisers geval geen bevoegdheid tot intrekking oplevert. Uit artikel 22, eerste lid, van de Richtlijn, volgt namelijk dat de tweede lidstaat kan beslissen een verblijfsvergunning in te trekken overeenkomstig de procedures van nationale wetgeving, wanneer niet meer aan de voorwaarden van artikel 14, 15 of 16 van de Richtlijn wordt voldaan. In zijn beroepsgronden voert eiser aan dat daarmee kort gezegd de situatie wordt bedoeld wanneer geen sprake is van vaste en regelmatige inkomsten uit een legitieme bron, zij het arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige. Die stelling volgt de rechtbank niet. In de artikelen 14, 15, en 16 van de Richtlijn is juist bepaald dat wanneer eiser als zelfstandige of in loondienst werkzaamheden in Nederland wil verrichten, hij op grond van artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn, uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat een verblijfsvergunning moet aanvragen, welke aanvraag gelet op wat is bepaald in het vierde lid vergezeld moet gaan met overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat eiser voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In de situatie dat eiser niet meer voldoet aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend, is verweerder dan ook bevoegd om die verblijfsvergunning in te trekken.
wijziging beperking waaronder verblijfsvergunning is verleend
7. Eisers betoog dat uit artikel 21, tweede lid, van de Richtlijn volgt dat hij na twaalf maanden zonder wijzigingsaanvraag van de beperking van zijn verblijfsvergunning arbeid als zelfstandige mag gaan uitoefenen, slaagt niet. Voornoemd artikellid bepaalt dat wanneer een tweede lidstaat een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van economische activiteit als werknemer verleent aan een betrokkene, die tweede lidstaat in nationale wetgeving voorwaarden mag stellen die tot gevolg hebben dat die betrokkene beperkte toegang krijgt tot andere als werknemer uit te oefenen economische activiteiten dan die waarvoor de verblijfsvergunning is verkregen voor een periode van ten hoogste twaalf maanden. Anders gezegd maakt die regel het voor iemand die als langdurig ingezetene in een tweede lidstaat over een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst beschikt mogelijk om na één jaar vrijelijk te wisselen van werkgever. In eisers geval wisselt hij niet van werkgever, maar wenst eiser niet langer als werknemer werkzaam te zijn en als zelfstandige arbeid te gaan uitoefenen. Het had daarom op eisers weg gelegen om in lijn met de nationale wet- en regelgeving een wijzigingsaanvraag van zijn verblijfsvergunning in te dienen.
8. Het voorgaande levert, anders dan eiser meent, geen strijd op met wat is bepaald in artikel 11 van de Richtlijn. Gelijke behandeling, als beschreven in dit artikel, ziet niet op situaties waarover in diezelfde Richtlijn expliciet aanwijzingen zijn gegeven. Uit de systematiek van artikel 14, 15, en 16 van de Richtlijn volgt dat (tweede) lidstaten wel degelijk nationale procedures mogen hanteren met betrekking tot de vergunningverlening in het kader van uitoefenen van arbeid als zelfstandige of werknemer. Dat deze voorwaarden ook na vergunningverlening van toepassing blijven, blijkt al uit het feit dat, zoals volgt uit wat is overwogen onder 6.2, het niet voldoen aan die voorwaarden een intrekkingsgrond oplevert. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Voor zover eiser stelt dat hij, gezien zijn in Spanje verkregen status van langdurig ingezetene, ook zonder verblijfsvergunning rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dan wel dat hij ook in Nederland beschikt over de status van langdurig ingezetene, volgt de rechtbank die stellingen niet. Uit artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn, volgt namelijk dat eiser als langdurig ingezetene zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat een verblijfsvergunning moet aanvragen bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat. Dat de status van langdurig ingezetene als afgegeven door Spanje niet maakt dat eiser ook in Nederland bezit over diezelfde status en bijbehorende rechten, blijkt al uit het feit dat in de Richtlijn wordt voorzien in de mogelijkheid om ook in een tweede lidstaat de status van langdurig ingezetene aan te vragen. Bovendien is er ten aanzien van een tweede lidstaat in de Richtlijn een apart hoofdstuk met verblijfsvoorwaarden opgenomen. In dit kader verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] , waaruit eenzelfde conclusie volgt.
arbeidsovereenkomst
10. De rechtbank overweegt dat eiser in beroep een arbeidsovereenkomst heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiser vanaf 14 februari 2022 als werknemer in dienst is getreden bij ‘Islamitische Slagerij El Amal’. Dit betekent dat eiser ten tijde van het bestreden besluit arbeid in loondienst verrichtte, en hij dus op dat moment opnieuw voldeed aan de voorwaarden waaronder zijn verblijfsvergunning aan hem is verleend. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid niet afdoet aan het feit dat eiser ten tijde van het primaire besluit geen arbeid in loondienst verrichtte, wat maakte dat verweerder eisers verblijfsvergunning mocht intrekken. Nu in eisers geval geen sprake is van een aanvraag-, maar van een intrekkingssituatie, had het op de weg van eiser gelegen om een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ in te dienen.
hoorplicht
11. Het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaar, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eisers voornaamste bezwaargrond was, samengevat weergegeven, dat hij, vanwege zijn status als langdurig ingezetene, niet verplicht was om een aanvraag wijzíging beperking verblijfsvergunning in te dienen. Ook gaf eiser in zijn bezwaarschrift aan te verzoeken om in de gelegenheid gesteld te worden de wijzigingsaanvraag, op de wijze als door verweerder voorgeschreven, in te dienen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder eisers betoog als naar voren gebracht in het bezwaarschrift terecht niet heeft gevolgd. Daarbij komt dat eiser in de bezwaarfase een wijzigingsaanvraag heeft ingediend, maar die aanvraag door verweerder is afgewezen. Eisers bezwaar tegen die afwijzing is in de beslissing op bezwaar van 30 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder reden had moeten zien om eiser te horen over zijn bezwaar.
Wat is de conclusie?
12. Het beroep is ongegrond.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [4]
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/109/ EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: de Richtlijn).
2.Zie artikel 3.4, aanhef en onder c en h, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:401.
4.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.