9.2.De rechtbank is verder van oordeel dat het college de afwijzing van de aanvraag van 2 januari 2020 in primair besluit II terecht in bestreden besluit II heeft gehandhaafd, zij het dat de afwijzing van de aanvraag op een andere motivering had moeten berusten. Zoals uit het oordeel van de rechtbank in het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 volgt, betoogt eiseres terecht dat ten tijde van primair besluit II reeds van rechtswege omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van de schuur. Het college had de aanvraag om die reden moeten afwijzen, en niet omdat het bouwplan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”. De handhaving van primair besluit II in bestreden besluit II berust daarmee op een onjuiste motivering. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek in bestreden besluit II met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat eiseres daardoor is benadeeld. Het rechtsgevolg van primair besluit II, de afwijzing van de aanvraag, zou immers niet anders zijn geweest. Nu het bezwaar van eiseres niet diende te leiden tot een herroeping van het primair besluit II, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden. De rechtbank ziet in het geconstateerde motiveringsgebrek in bestreden besluit II wel aanleiding om het college in de proceskosten in beroep te veroordelen en te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden.
10. Gelet op het voorgaande behoeft het overige dat eiseres heeft aangevoerd geen bespreking.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 tegen bestreden besluit I is gegrond, omdat het college ten onrechte het onbevoegd genomen besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 14 november 2019 heeft gehandhaafd en het college heeft miskend dat hij de maximale dwangsom aan eiseres is verschuldigd. De rechtbank vernietigt daarom bestreden besluit I. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en herroept primair besluit I. Het college moet de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog bekendmaken. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb stelt de rechtbank hiervoor een termijn van twee weken. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,-.
13. Omdat het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.271,-.
14. Het beroep met zaaknummer SGR 20/5241 tegen bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit II in stand blijft. Het college moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.