ECLI:NL:RBDHA:2023:4298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
SGR 20/5240 en SGR 20/5241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van een aanvraag om omgevingsvergunning en de gevolgen van rechtswege verleende vergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvragen om omgevingsvergunning van eiseres, het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres had op 14 november 2019 een aanvraag ingediend voor het vervangen van een schuur op haar perceel. Het college verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk en weigerde later ook een nieuwe aanvraag. Eiseres stelde dat de aanvraag van rechtswege was verleend omdat het college niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelde dat de termijn om op de aanvraag te beslissen liep van 14 november 2019 tot en met 6 februari 2020, en dat het college niet binnen deze termijn had beslist. Hierdoor was de omgevingsvergunning van rechtswege verleend op 7 februari 2020, en was het college niet langer bevoegd om op de aanvraag te beslissen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en herstelde de rechtsgevolgen door de omgevingsvergunning alsnog bekend te maken. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het college een dwangsom had verbeurd omdat het de van rechtswege verleende vergunning niet tijdig had bekendgemaakt. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/5240 en SGR 20/5241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: J. van der Velden),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: P.J. Koomen).

Procesverloop

In SGR 20/5240
In het besluit van 13 april 2020 (primair besluit I) heeft het college de aanvraag van eiseres om omgevingsvergunning voor het vervangen van de schuur op het perceel [adres] [nummer] te [plaats] (het perceel) niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft het college aan eiseres meegedeeld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd.
In het besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
In SGR 20/5241
In het besluit van 3 maart 2020 (primair besluit II) heeft het college geweigerd eiseres omgevingsvergunning te verlenen voor het vervangen van de schuur op het perceel.
In het besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
In beide beroepen
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank op 17 november 2022 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Op 24 november 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen.
Op 17 januari 2023 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend. Op 31 januari 2023 heeft het college hierop gereageerd.
Op 20 februari 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1.
1.1.
Op 14 november 2019 heeft eiseres een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het vervangen van de schuur op het perceel. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Omdat het bouwplan volgens het college in strijd was met het bestemmingsplan, heeft het college de aanvraag tevens aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het perceel ligt in het gebied van het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”.
1.2.
In de brief van 2 december 2019 heeft het college eiseres verzocht om aanvullende gegevens, meer specifiek: een situatietekening, een korte toelichting op het beoogde gebruik van het bouwwerk en een afschrift van de privaatrechtelijke toestemming van de eigenaar om te mogen bouwen op de betreffende gronden.
1.3.
Op 2 januari 2020 heeft eiseres middels een nieuw aanvraagformulier stukken ingediend. Het college heeft dit als een nieuwe aanvraag aangemerkt en dit als zodanig in behandeling genomen.
1.4.
Op 8 januari 2020 heeft het college per brief aan eiseres bevestigd dat eiseres de aanvraag van 14 november 2019 op 7 januari 2020 telefonisch heeft ingetrokken.
1.5.
Op 24 februari 2020 heeft het college de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag van 2 januari 2020 met zes weken verlengd. Vervolgens heeft het college primair besluit II genomen.
1.6.
Op 31 maart 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld omdat niet op tijd op haar aanvraag van 14 november 2019 is beslist. Eiseres stelt dat zij deze aanvraag niet heeft ingetrokken. Volgens eiseres is de omgevingsvergunning nu van rechtswege verleend. Vervolgens heeft het college primair besluit I genomen.
2.
2.1.
In bestreden besluit I heeft het college primair besluit I gehandhaafd. Het college verwijst daarbij naar het advies van de commissie bezwaarschriften Westland. Op 8 januari 2020 heeft het college de behandeling van de aanvraag beëindigd, zodat volgens het college van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning geen sprake is. Verder mocht het college om de stukken uit de brief van 2 december 2019 vragen. Nu deze stukken niet zijn ingediend, voldoet de aanvraag niet aan de indieningsvereisten van de Regeling omgevingsrecht. Het college mocht de aanvraag daarom buiten behandeling stellen. Het is niet mogelijk om een aanvraag niet-ontvankelijk verklaren, maar dit komt inhoudelijk overeen met het niet in behandeling nemen van de aanvraag. Primair besluit I is dus hiermee gelijk te stellen. Na de ontvangst van de ingebrekestelling heeft het college op 15 april 2020 primair besluit I genomen, zodat volgens het college geen dwangsom is verschuldigd.
2.2.
In bestreden besluit II heeft het college primair besluit II gehandhaafd. Het college verwijst daarbij naar het advies van de commissie bezwaarschriften Westland. Kort gezegd overweegt het college dat de omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan is geweigerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een negatief advies uitgebracht, zodat het college mocht weigeren mee te werken om van het bestemmingsplan af te wijken.
3. Op 13 mei 2022 is het bestemmingsplan “Verzamelplan Glastuinbouw 2.0” in werking getreden. De schuur is in overeenstemming met dit bestemmingsplan.
Beoordeling door de rechtbank
Het procesbelang
4. Naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan “Verzamelplan Glastuinbouw 2.0” heeft de rechtbank eiseres verzocht om toe te lichten of zij nog een belang heeft bij haar beroepen. Op 8 juni 2022 heeft eiseres toegelicht dat haar procesbelang is gelegen bij de, volgens haar, van rechtswege verleende omgevingsvergunning, bij de vergoeding van de verbeurde dwangsom en bij de vergoeding van de proceskosten zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1.
De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend beroep alleen te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres nog een belang heeft bij een oordeel over de vraag of van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, voor zover de aanvraag van 14 november 2019 betrekking heeft op de activiteit bouwen. Met het bestemmingsplan “Verzamelplan Glastuinbouw 2.0” is de schuur inmiddels in overeenstemming met het bestemmingsplan, zodat eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel over de vraag of het college heeft kunnen weigeren om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft eiseres nog een belang bij een beoordeling van de beroepen voor zover deze betrekking hebben op de vragen of het college een dwangsom is verschuldigd en of het college de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden. De rechtbank zal hierna inhoudelijk ingaan op deze door eiseres genoemde punten. Voor het overige laat de rechtbank hetgeen eiseres heeft aangevoerd onbesproken.
Het beroep met zaaknummer SGR 20/5240
5. Eiseres betoogt allereerst dat zij de aanvraag van 14 november 2019 nooit heeft ingetrokken. Het college had de brief van 8 januari 2020 niet naar eiseres, maar naar haar gemachtigde moeten sturen en deze gemachtigde heeft de intrekking van de aanvraag op 9 januari 2020 betwist. Het college had daarom uiterlijk 5 februari 2020 op de aanvraag moeten beslissen. Door dit niet te doen is de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege verleend, aldus eiseres.
5.1.
Op de aanvraag om omgevingsvergunning van 14 november 2019 is de reguliere procedure van paragraaf 3.2 (artikel 3.7 e.v.) van de Wabo van toepassing. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo is de beslistermijn acht weken na datum van ontvangst van de aanvraag. Op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, in samenhang gelezen met de artikelen 4:20a en 4:20b van de Awb, is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend indien niet tijdig op de aanvraag is beslist.
5.2.
Vast staat dat eiseres bij haar aanvraag niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt om het college in staat te stellen te beslissen. Het college heeft eiseres daarom op 2 december 2019 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken haar aanvraag aan te vullen met de benodigde gegevens en bescheiden. Op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb heeft het college hiermee de beslistermijn opgeschort met ingang van 2 december 2019. Omdat eiseres niet binnen deze vier weken de gevraagde stukken heeft ingediend, is de beslistermijn weer gaan lopen vanaf 30 december 2019.
5.3.
Op 8 januari 2020 heeft het college aan eiseres bericht dat de behandeling van de aanvraag wordt beëindigd omdat eiseres de aanvraag op 7 januari 2020 telefonisch zou hebben ingetrokken. In tegenstelling tot wat eiseres betoogt, was het college niet gehouden de brief van 8 januari 2020 naar haar gemachtigde te sturen. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat eiseres zich in het kader van de aanvraag van 14 november 2019 door een gemachtigde liet bijstaan. Dat eiseres zich in een bezwaarprocedure tegen het besluit van het college van 3 september 2019 door een (andere dan haar huidige) gemachtigde liet bijstaan en deze gemachtigde in zijn brief van 18 november 2019 in het kader van dat bezwaar naar de aanvraag van 14 november 2019 heeft verwezen, maakt dit niet anders. In die brief heeft de gemachtigde namelijk niet gesteld ook als gemachtigde in het kader van de aanvraag van 14 november 2019 op te treden.
5.4.
Dat het college de brief van 8 januari 2020 naar eiseres mocht versturen, laat onverlet dat de hiervoor genoemde gemachtigde bij brief van 9 januari 2020 de (telefonische) intrekking van de aanvraag namens eiseres heeft betwist. Gelet op deze brief, waarvan het college de ontvangst heeft bevestigd, en het ontbreken van een nadere onderbouwing van de door het college gestelde intrekking van de aanvraag, moet het ervoor worden gehouden dat van een intrekking van de aanvraag op 7 januari 2020 geen sprake is. De rechtbank oordeelt daarom dat de termijn om op de aanvraag te beslissen vanaf 30 december 2019 ononderbroken is blijven doorlopen.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de termijn om op de aanvraag te beslissen liep van 14 november 2019 tot en met 6 februari 2020. Het college heeft niet binnen deze termijn op de aanvraag beslist. Dit betekent dat de omgevingsvergunning op grond van artikel 3.9, eerste en derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, op 7 februari 2020 van rechtswege is verleend. Het college was vanaf 7 februari 2020 daarom niet langer bevoegd om op de aanvraag van 14 november 2019 te beslissen. Het college heeft dit niet onderkend en in bestreden besluit I ten onrechte de buitenbehandelingstelling van de aanvraag gehandhaafd. Het college had het bezwaar gegrond moeten verklaren, primair besluit I in zoverre moeten herroepen en aan eiseres bekend moeten maken dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. Het betoog van eiseres slaagt.
6. Ook het betoog van eiseres dat het college een dwangsom heeft verbeurd, slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Op grond van artikel 4:20a, tweede lid, van de Awb is paragraaf 4.1.3.2 van de Awb inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen in dit geval niet van toepassing. Van toepassing zijn, voor zover hier relevant, de regels van de artikelen 4:20c en 4:20d van de Awb.
6.2.
Het bestuursorgaan moet een beschikking bekendmaken binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven. Dit staat in artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb. Dit betekent in dit geval dat het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning uiterlijk 21 februari 2020 bekend had moeten maken. Het college heeft dat tot op heden niet gedaan. Het college heeft de van rechtswege verleende omgevingsvergunning dus niet op tijd bekendgemaakt.
6.3.
Als een bestuursorgaan een besluit van rechtswege niet binnen twee weken bekendmaakt, verbeurt het – na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager – een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling, voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Dit staat in artikel 4:20d, tweede lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb.
6.4.
Eiseres heeft het college met de brief van 31 maart 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Het college heeft deze brief op 1 april 2020 ontvangen. De termijn van twee weken uit artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb waarover het college nog geen dwangsom verbeurt, verliep op 15 maart 2020. Nu het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning tot op heden niet heeft bekendgemaakt, is de termijn van 42 dagen waarover het college een dwangsom moet betalen geheel verstreken. Het college is aan eiseres dus de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd. Het college heeft dit in bestreden besluit I ten onrechte niet onderkend.
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I gegrond verklaren en bestreden besluit I vernietigen. Wat betreft de proceskostenvergoeding in beroep en bezwaar, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierna onder 13 overweegt.
Het beroep met zaaknummer SGR 20/5241
8. Het belang van eiseres bij dit beroep is slechts gelegen in haar verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
8.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
8.2.
Van herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is sprake als een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het primaire besluit.
9. Eiseres betoogt ten eerste dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat zij op 2 januari 2020 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. De stukken die zijn ingediend waren bedoeld als aanvulling op de aanvraag van 14 november 2019. Verder was ten tijde van primair besluit II reeds sprake van een van rechtswege verleende vergunning.
9.1.
De rechtbank volgt de stelling van eiseres dat het college had moeten begrijpen dat zij met het indienen van de stukken op 2 januari 2020 slechts beoogde de aanvraag van 14 november 2019 aan te vullen, niet. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat eiseres gebruik heeft gemaakt van een nieuw aanvraagformulier en niet de eerdere aanvraag via het omgevingsloket online heeft aangevuld, zoals het college in zijn brief van 2 december 2019 heeft beschreven. Verder heeft eiseres de stukken buiten de door het college gestelde termijn ingediend, heeft zij op het aanvraagformulier van 2 januari 2020 niet (expliciet) vermeld dat dit een aanvulling van de aanvraag van 14 november 2019 betreft en komt het door haar genoemde nummer van de ‘gerelateerde aanvraag/melding’, 4863303, niet overeen met het aanvraagnummer van de aanvraag van 14 november 2019, 4777991. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet op de weg van het college om uit eigen beweging te onderzoeken of een nieuw ingediend aanvraagformulier een nieuwe aanvraag betreft, dan wel of dit tezamen met een eerdere aanvraag als één aanvraag moet worden aangemerkt. Gelet hierop heeft het college de op 2 januari 2020 ingediende stukken terecht als een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning aangemerkt en deze als zodanig in behandeling genomen.
9.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college de afwijzing van de aanvraag van 2 januari 2020 in primair besluit II terecht in bestreden besluit II heeft gehandhaafd, zij het dat de afwijzing van de aanvraag op een andere motivering had moeten berusten. Zoals uit het oordeel van de rechtbank in het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 volgt, betoogt eiseres terecht dat ten tijde van primair besluit II reeds van rechtswege omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van de schuur. Het college had de aanvraag om die reden moeten afwijzen, en niet omdat het bouwplan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”. De handhaving van primair besluit II in bestreden besluit II berust daarmee op een onjuiste motivering. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek in bestreden besluit II met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat eiseres daardoor is benadeeld. Het rechtsgevolg van primair besluit II, de afwijzing van de aanvraag, zou immers niet anders zijn geweest. Nu het bezwaar van eiseres niet diende te leiden tot een herroeping van het primair besluit II, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden. De rechtbank ziet in het geconstateerde motiveringsgebrek in bestreden besluit II wel aanleiding om het college in de proceskosten in beroep te veroordelen en te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden.
10. Gelet op het voorgaande behoeft het overige dat eiseres heeft aangevoerd geen bespreking.
11. Het beroep is ongegrond.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 tegen bestreden besluit I is gegrond, omdat het college ten onrechte het onbevoegd genomen besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 14 november 2019 heeft gehandhaafd en het college heeft miskend dat hij de maximale dwangsom aan eiseres is verschuldigd. De rechtbank vernietigt daarom bestreden besluit I. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en herroept primair besluit I. Het college moet de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog bekendmaken. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb stelt de rechtbank hiervoor een termijn van twee weken. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,-.
13. Omdat het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.271,-.
14. Het beroep met zaaknummer SGR 20/5241 tegen bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit II in stand blijft. Het college moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 20/5240 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I;
- herroept primair besluit I;
- bepaalt de hoogte van de door het college verbeurde dwangsom op € 1.442,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit I;
- draagt het college op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de van rechtswege verleende omgevingsvergunning aan eiseres bekend te maken;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 20/5241 ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 356,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van in totaal € 3.945,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.