In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, na een strafrechtelijke detentie. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 20 maart 2023 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. Drenth, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S.H.F. Pols.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, ondanks de argumenten van eiser dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de eerdere pogingen om eiser uit te zetten niet relevant waren voor de huidige situatie, aangezien er nieuwe informatie was die duidde op een verandering in de houding van de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet had hoeven volstaan met een lichter middel, omdat eiser geen inspanningen had verricht om Nederland zelfstandig te verlaten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 maart 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.