ECLI:NL:RBDHA:2023:4325
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gebaseerd op het privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Deze aanvraag werd op 8 juni 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarbij ook een inreisverbod van twee jaar werd opgelegd. Het bezwaar van verzoeker tegen deze afwijzing werd op 11 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 maart 2023 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris was wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening, aangezien er op dezelfde dag een uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL22.22701) die verband hield met het beroep van verzoeker. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd het verzoek om vrijstelling van griffierecht toegewezen, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 maart 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.