ECLI:NL:RBDHA:2023:4341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
NL23.8028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – vrije termijn – verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd – lichter middel – ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Litouwse nationaliteit heeft, was op 25 januari 2023 uitgezet naar Litouwen, maar keerde enkele weken later terug naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief had beëindigd, waardoor de maatregel van bewaring rechtmatig was. De rechtbank overwoog dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel op te leggen op basis van de Vreemdelingenwet. Eiser had betoogd dat hij binnen zijn vrije termijn Nederland was binnengekomen en dat zijn omstandigheden waren veranderd, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond en dat er geen lichter middel beschikbaar was om dit risico te ondervangen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in het kader van de uitzetting van eiser, die binnen een redelijke termijn kon plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8028

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. van Dijk- Bartuseviciene. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Litouwse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat hij niet onrechtmatig in Nederland verblijft. Hij heeft immers gevolg gegeven aan de drangbeschikking van 19 juli 2022, omdat hij op 25 januari 2023 is uitgezet. Hij verblijft daarom nu binnen zijn vrije termijn in Nederland.
3. Het Hof [2] heeft in het arrest FS [3] geoordeeld dat om opnieuw in aanmerking te komen voor een verblijfsrecht op hetzelfde grondgebied krachtens artikel 6, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn [4] , de burger van de Unie ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen, het grondgebied van het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd, zodat bij zijn terugkeer naar dat grondgebied niet kan worden aangenomen dat zijn verblijf in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied.
4. Bij besluit van 19 juli 2022 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en dat hij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. De rechtbank stelt vast dat eiser op 25 januari 2023 weliswaar is uitgezet naar Litouwen, maar dat hij ongeveer drie weken later weer is teruggekeerd naar Nederland. Uit eisers verklaringen in het gehoor voorafgaand aan de maatregel kan niet worden afgeleid dat eiser een bestaan heeft opgebouwd in Litouwen. Zo heeft hij verklaard dat hij daar wel heeft gezocht naar werk, maar dat dit niet is gelukt. [5] Ook heeft eiser verklaard niet terug te willen naar Litouwen. [6] De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Daarom moet worden aangenomen dat zijn huidige verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en het besluit van 19 juli 2022 nog steeds werking heeft. Nu vaststaat dat op eiser een vertrekplicht rust en hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [7] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [8] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;- 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4e laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
7. Eiser betwist alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij binnen zijn vrije termijn Nederland is binnengekomen. Verder stelt eiser dat de omstandigheden drastisch gewijzigd zijn ten opzichte van zijn eerdere verblijf in Nederland, toen hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Destijds speelde zijn verslavingsproblematiek mee en hij is nu bijna afgekickt. De onttrekking aan het toezicht is volgens eiser daarom niet meer aan de orde en de zware grond 3b kan hem niet worden tegengeworpen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [9] Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland en is hij niet binnen de vrije termijn binnengekomen. Hem mag worden tegengeworpen dat hij bij binnenkomst in Nederland niet in het bezit was van een reis- of identiteitsdocument. De zware grond 3b acht de rechtbank ook feitelijk juist. Nu is vastgesteld dat eiser zich niet binnen de vrije termijn bevindt, kan hem ook worden tegengeworpen dat hij zijn illegale verblijf in Nederland niet heeft gemeld. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
9. Eiser ziet geen enkele reden waarom hij tot aan zijn uitzetting in bewaring moet blijven. Hij werkt overal aan mee en kan ook zelf met de Flixbus vertrekken naar Litouwen.
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Eisers stelling dat hij overal aan meewerkt, maakt dit niet anders. Eiser heeft sinds de beschikking van 19 juli 2022 de kans gehad om vrijwillig en zelfstandig te vertrekken, maar heeft dit niet gedaan. Hij heeft het aan laten komen op uitzetting op 25 januari 2023. Als eiser nu de mogelijkheid wordt gegeven om zelfstandig (met de Flixbus) te vertrekken, is het risico op onttrekking dan ook te groot. Verder heeft verweerder eisers medische omstandigheden voldoende meegewogen en terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
11. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
12. Eiser is op 8 maart 2023 in bewaring gesteld. Op 13 maart 2023 heeft verweerder een LP [10] -aanvraag ingediend bij de Litouwse autoriteiten en een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Vervolgens is op 14 maart 2023 een terug- en overname-akkoord ontvangen van Litouwen, waarna verweerder een vlucht heeft aangevraagd voor eiser. Deze vlucht staat gepland op 29 maart 2023. Op 24 maart 2023 heeft eiser een afspraak bij de Litouwse ambassade, zodat eiser een handtekening kan zetten voor zijn LP. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
13. Tot slot heeft verweerder in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Niet is gebleken dat de Litouwse autoriteiten niet willen of kunnen meewerken aan de terugkeer van eiser.
Ambtshalve toets [11]
14. De ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.22 juni 2021, zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
4.Richtlijn 2004/38/EG.
5.Pagina 2 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 7 maart 2023 (M110).
6.Pagina 3 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 8 maart 2023 (M110).
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
10.Laissez-passer.
11.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.