In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Pakistaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Pakistan vreest voor zijn leven, omdat hij in het verleden door drie mannen met de dood was bedreigd en mishandeld vanwege zijn activiteiten in een welzijnsschool. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris, eiser niet voldoende had geconfronteerd met de tegenwerpingen die in het besluit waren opgenomen. Eiser was niet in de gelegenheid gesteld om zijn verklaringen te verduidelijken, wat in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vond dat de tegenwerpingen van verweerder niet voldoende waren onderbouwd en dat eiser niet adequaat was gehoord tijdens het nader gehoor.
Desondanks oordeelde de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat verweerder had aangegeven dat de afwijzing van de asielaanvraag ook zonder de tegenwerpingen gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.