ECLI:NL:RBDHA:2023:4414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was op 6 februari 2023 met onbekende bestemming vertrokken en had sindsdien geen contact meer gehad met zijn gemachtigde, mr. H.A. Limonard.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 maart 2023, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Dit leidt tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 maart 2023 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3958
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. In zijn bericht van 27 maart 2023 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens een melding van de vreemdelingenpolitie dat eiser op 6 februari 2023 zelfstandig de woonruimte heeft verlate en daarmee met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde heeft de rechtbank op 27 maart 2023 via een bericht in het digitale dossier
laten weten dat hij geen contact meer heeft met eiser. Hij verzoekt de rechtbank om de zaak op de stukken te beoordelen.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
5. Onder de omstandigheden als genoemd onder 3. is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat uit telefonisch contact met de gemachtigde is gebleken dat de gemachtigde een paar weken geleden voor het laatst contact met eiser heeft gehad en dat hij niet weet waar eiser momenteel verblijft.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
1 Zie de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.