Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
[eiser 1]te [plaats 1],
2.
[eiser 2]te [plaats 2],
1.De procedure
- de pleitnota’s van de zijde van [eisers] en de Provincie.
2.De feiten
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Provincie – als eigenaar van het waterperceel en mede vanuit haar zorgplicht voor de vaarwegen – bevoegd is om in de Oude Rijn wachtplaatsen aan te leggen, ook in het geval dat de wachtplaats in het zicht van woningen of percelen komt. Verder staat vast dat een wachtplaats in dit geval, ongeacht de keuze voor een locatie, steeds gevolgen zal hebben voor bewoners langs het water, gegeven de daar aanwezige bebouwing. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat [eisers] – net als vermoedelijk vele andere omwonenden – liever geen wachtplaats in hun uitzicht hebben, is de aanleg van zo’n wachtplaats niet snel onrechtmatig. Voor een verbod in kort geding is slechts plaats indien evident is dat de Provincie in redelijkheid niet kon komen tot de aanleg van de wachtplaats op de voorgenomen locatie. Dit zou het geval kunnen zijn indien de Provincie aantoonbaar in strijd met de eigen beleidsregels handelt en/of wanneer een andere locatie duidelijk meer voor de hand ligt. Bij de beoordeling houdt de voorzieningenrechter rekening met het Handboek Ontwerpcriteria Vaarwegen van de Provincie en met de Richtlijn Vaarwegen 2020 van Rijkswaterstaat. Deze documenten bevatten richtlijnen, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.”
Uitgangspunt van paragraaf 5.9.2 van het Handboek is dat de aanbevolen afstand tussen de brug en de combiwachtplaats gelijk is aan de maximale scheepslengte, en dat daarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. [eisers] hebben niet weersproken dat de maximale scheepslengte in de Oude Rijn 42,5 (dan wel 40 meter) bedraagt. Het aanhouden van die afstand is dan ook niet onrechtmatig. [eisers] hebben nog aangevoerd dat deze afstand moet worden gerekend vanaf de brug zelf, en niet vanaf “de knik in het remmingenwerk”, zoals de Provincie heeft gedaan. Het Handboek zegt niets over het punt waar vanaf de afstand moet worden berekend. De Provincie heeft gewezen op het argument van de maatgevende doorvaartbreedte (zie ook 2.16) en de daarvoor vereiste manoeuvreerruimte. Uit niets blijkt dat dit argument onredelijk is. Zou deze wijze van berekening niet reeds uit het Handboek volgen, dan zou het aanknopen bij de maatgevende doorvaartbreedte een goede reden kunnen zijn om gemotiveerd af te wijken. De keuze om de wachtplaats te situeren op (ongeveer) 40 meter van de knik in het geleidewerk is daarmee naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig.”
- Het nieuwe ontwerp bestaat alleen nog uit een wachtplaats voor recreatievaart.
- De palen van de wachtplaats worden dieper geplaatst, waardoor er minder zichthinder is voor omwonenden;
- De afstand tussen de oever en de wachtplaats wordt 8 meter in plaats van 6 meter, waardoor men nog met een sloep met gangbare afmetingen de zijsloot kan bevaren;
- De wachtplaats wordt 1,7 meter korter;
- De wachtplaats wordt geplaatst op 42 meter gemeten vanaf de knik van het remmingwerk van de Broekvelderbrug.
De locatie van de wachtvoorziening is gebaseerd op het ontwerp van de combiwachtplaats conform de richtlijnen (noordzijde op 42 m vanaf de brug). Op dit ontwerp zijn mitigerende maatregelen getroffen om de impact op de omgeving te reduceren. Deze maatregelen waren het dieper aanbrengen van de palen, bebording tegen de palen aan en het handhaven van de beroepsvaart aan de zuidzijde i.v.m. de lage frequentie beroepsvaart. Deze mitigerende maatregelen zijn in het ontwerp verwerkt onder behoud van de huidige locatie.
Volgens het provinciaal ontwerphandboek zou de wachtplaats voor de recreatievaart inderdaad wat dichter naar de brug kunnen worden gerealiseerd, maar er zijn hier situatie gebonden redenen om dat niet te doen, waaronder de aanwezigheid van een aanvaarpaal ter bescherming van de brug. De wachtplaats dient op voldoende afstand van die aanvaarpaal komen. Daarnaast is er ook een vergunde insteekhaven aanwezig dichter op de brug. Deze insteekhaven dient voldoende ruimte te hebben tussen de aanvaarpaal en de wachtplaats om met een vaartuig in en uit te kunnen varen. Verder is de locatie van deze laatste variant gebaseerd op de eerdere variant met een combi-wachtplaats. Daarvoor waren al maatregelen getroffen om de impact op de omgeving te reduceren, waaronder het dieper aanbrengen van de palen en bebording tegen de palen aan.”
Ten aanzien van de afstand tussen de wachtplaats en de aanvaarpaal geldt dat onze nautische deskundigen hebben aangegeven dat de aangehouden afstand van 42 meter – ook gezien de aanwezigheid van de aanvaarpaal – voldoende manoeuvreerruimte biedt om kleine schepen (met een lengte tot 20 meter) vlot en veilig naar de brug te kunnen laten varen, ook bij stevige wind.”
Door onze nautische deskundigen is beoordeeld welke afstand tussen de wachtplaats en de 'aanvaarpaal' nodig is om schepen veilig 'slaags te kunnen doen raken' (slaags raken= uitgelijnd zijn om door de brug heen te varen vanuit stilliggende positie). Een vaartuig heeft idealiter twee keer zijn eigen lengte en twee keer zijn eigen breedte nodig om slaags te raken voor het midden van de brug.
- Recreatievaartuigen hebben een principieel andere breedte/lengteverhouding van beroepsvaartuigen en draaien daardoor makkelijker om hun as;
- Voor het gemiddelde jacht op de Oude Rijn volstaat één scheepslengte, en daarmee 12 meter, ruimschoots om opgelijnd te raken voor de brug;
- De afstand van de knik in het remmingwerk tot de aanvaarpaal ca. 16 meter, het gemiddelde recreatievaartuig heeft daarom (16+12=) 28 meter nodig om goed uit te komen voor de brug;
- De wachtplaats, die nu is gesitueerd op ongeveer 45 meter van de brug, kan daarom (45– 28=) 17 meter verschuiven naar het westen, in de richting van de brug.