In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure. De geboortemoeder heeft primair verzocht om de erkenning van de minderjarige door de meemoeder te vernietigen en subsidiair om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboortemoeder en de meemoeder van [voornaam minderjarige01] gehuwd zijn geweest van [datum huwelijk01] 2019 tot [datum echtscheiding01] 2021. De minderjarige is geboren op [geboortedatum01] 2019 en is erkend door de meemoeder op [datum erkenning01] 2019. De rechtbank heeft de verzoeken van de geboortemoeder afgewezen, omdat de geboortemoeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van bedreiging, dwaling of bedrog bij de erkenning door de meemoeder. De bijzondere curator, die de minderjarige vertegenwoordigde, heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning overgenomen, maar de rechtbank concludeerde dat de erkenning niet lichtvaardig kan worden vernietigd en dat het belang van de minderjarige voorop staat. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er onvoldoende redenen waren om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De rechtbank benadrukte dat het gezamenlijk gezag over een kind de norm is en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om dit te wijzigen. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd en de verzoeken van de geboortemoeder en de bijzondere curator afgewezen.