Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat hem een vertrektermijn van 28 dagen had moeten worden gegund. De rechtbank begrijpt deze grond zo dat eiser meent dat hij op het moment van het opleggen van de maatregel nog rechtmatig verblijf had in Nederland en dat de maatregel daarom niet op de juiste grondslag is gebaseerd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiser op 29 november 2022 een beschikking is uitgereikt en dat meer dan 28 dagen zijn verstreken.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog. Eiser heeft op 29 november 2022 een beschikking, gedateerd 21 oktober 2022, uitgereikt gekregen waaruit blijkt dat zijn rechtmatig verblijf als Unieburger is geëindigd. Eiser heeft een maand de tijd gekregen om Nederland te verlaten. Hij heeft dat niet gedaan. Op het moment van het opleggen van de maatregel had eiser dus geen rechtmatig verblijf in Nederland. Dat betekent dat artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw de juiste grondslag is voor oplegging van de maatregel.
6. Eiser voert aan dat de ophouding voorafgaand aan de maatregel onrechtmatig is. Omdat het proces-verbaal van ophouding niet vermeldt wanneer de ophouding is beëindigd, kan niet worden gecontroleerd of de oplegging van de maatregel van bewaring aansluitend aan de ophouding heeft plaatsgevonden. Eiser is daarom enige tijd in bewaring gehouden zonder geldige titel.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ophouding rechtmatig was en niet langer heeft geduurd dan door de wet is voorgeschreven. Uit het proces-verbaal van ophouding is op te maken dat eiser op 8 maart 2023 om 10:00 uur aankwam op de plaats bestemd voor verhoor. De maatregel van bewaring is opgelegd om 12:45 uur op dezelfde dag. Met de maatregel van bewaring eindigt de ophouding. Dit betekent dat de ophouding in totaal 2 uur en 45 minuten heeft geduurd. Er is geen sprake van dat de termijn van ophouding is overschreden of dat eiser enige tijd zijn vrijheid is ontnomen zonder geldige titel.
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn weergave van de feiten en oordeelt dat de ophouding de daarvoor geldende termijn van zes uur op grond van artikel 50, derde lid, Vw niet heeft overschreden. Eiser is niet zonder geldige titel de vrijheid ontnomen. Het beroep slaagt niet op dit punt.
Beoordeling zware en lichte gronden
9. In de maatregel heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Ten aanzien van de eerste zware grond, 3c, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat eiser op 29 november 2022 de beschikking heeft ontvangen waarin is vastgesteld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. Hij heeft geen gevolg gegeven aan de verplichting om Nederland binnen een maand te verlaten. Nu deze grond feitelijk juist is en door eiser niet is weersproken, oordeelt de rechtbank dat verweerder deze grond terecht heeft tegengeworpen.
11. Ook de tweede zware grond, 3i, is door eiser niet weersproken. De rechtbank is op grond van het arrest van het EU Hof van Justitie van 8 november 2022gehouden om de voorwaarden voor een vrijheidsontnemende maatregel ambtshalve te toetsen. Noch uit het proces-verbaal van eisers verhoor bij ophouding, noch uit dat van het gehoor voorafgaand aan de maatregel, valt op te maken dat eiser heeft verklaard geen gevolg te geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel verklaart eiser juist over zijn biologische vader: “Nu ik alles overdenk zou ik misschien wel even naar hem kunnen gaan. Dan kan ik kijken wat ik allemaal kan regelen.” Op basis van deze feiten oordeelt de rechtbank dat de tweede zware grond door verweerder ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd.
12. Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb geldt voor eiser dat slechts aan de voorwaarden voor inbewaringstelling is voldaan als ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid, zich voordoen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of ten minste één van de twee lichte gronden die door verweerder aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, wel terecht zijn.
13. Verweerder werpt tegen dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft overwogen dat hij feitelijk een woonplaats heeft bij zijn ouders in Rotterdam. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser heeft verklaard nergens te zijn ingeschreven en ook overigens niet heeft onderbouwd dat hij feitelijk bij zijn ouders zou inwonen. Volgens vaste jurisprudentie kan verweerder ter onderbouwing van een vaste woon- of verblijfplaats verlangen dat eiser is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).Nu eiser zelf heeft aangegeven dat hij geen BRP-registratie heeft bij zijn moeder en haar partner, en ook verder geen feiten aandraagt waaruit blijkt dat hij wel een vaste woon- of verblijfplaats heeft, oordeelt de rechtbank dat verweerder lichte grond 4c terecht heeft toegepast.
14. Voor de volledigheid beoordeelt de rechtbank ook de tweede lichte grond, dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). Eiser voert aan dat hij nog wat geld bij zich had en bovendien zou kunnen werken waardoor hij opnieuw over voldoende middelen van bestaan zou kunnen beschikken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit onjuist is. Eiser beschikte op het moment van aanhouding over 20 euro en 75 cent. Het gegeven dat eiser in de toekomst zou kunnen werken maakt de beoordeling over zijn middelen van bestaan op dit moment niet anders. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Ook lichte grond 4d is terecht tegengeworpen.
15. Nu verweerder terecht een zware grond en twee lichte gronden aan de maatregel op grond van artikel 5.1a, eerste lid, van het Vb, ten grondslag heeft gelegd, is aan de voorwaarden van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb, voldaan. De rechtbank ziet ook voor het overige ambtshalve geen reden om de maatregel onrechtmatig te achten.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.