In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 januari 2023 de Nederlandse ambassade te Beiroet gemachtigd om aan eiser een mvv te verlenen. De rechtbank heeft eiser op 13 januari 2023 verzocht om te bevestigen of deze inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken. Eiser heeft hierop niet gereageerd, wat de rechtbank interpreteert als een bevestiging dat het beroep gehandhaafd blijft.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, met de inwilliging van deze aanvragen aan de beroepen is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiser, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geen procesbelang meer, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat, omdat eiser beroep heeft kunnen instellen vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser heeft ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft besloten dat verweerder niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden.