ECLI:NL:RBDHA:2023:4562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL22.21214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot opschorting van uitzetting van een Nigeriaanse vreemdeling met medische noodzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor opschorting van zijn uitzetting naar Nigeria op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser, die diabetes heeft en insuline gebruikt, was in vreemdelingenbewaring gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank oordeelde dat er bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten viel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat stelde dat de noodzakelijke medische zorg in Nigeria beschikbaar zou zijn. Eiser voerde aan dat hij niet in staat was om de benodigde zorg in Nigeria te verkrijgen en dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat de uitzetting van eiser werd geschorst totdat er op het bezwaar was beslist. De rechtbank stelde de proceskosten van eiser vast op € 1.674,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter M.H.W. Franssen, in aanwezigheid van griffier K.M. Nannan Panday.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.21214
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1971, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft een onderbouwd verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht gedaan. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiser is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond en procesverloop
2. Eiser is op enig moment Nederland ingereisd. Hij is op [medio 1] oktober 1995 aangezegd Nederland en de EU onmiddellijk te verlaten. In 2016 is er een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd aan eiser. Eiser zit in vreemdelingenbewaring met het oog op uitzetting naar Nigeria. Zijn (gedwongen) vertrek stond gepland op [medio 7] augustus 2022.
De onderhavige aanvraag
3.1
Eiser heeft op [medio 3] juli 2022 een aanvraag gedaan voor de opschorting van de uitzetting naar Nigeria op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft diabetes en gebruikt daarvoor insuline. Bij brief van [medio 4] augustus 2022 heeft verweerder aan het BMA [1] gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 Vw.
3.2
Bij besluit van 21 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder werpt onder verwijzing naar het BMA-advies van
[medio 2] september 2022 aan eiser tegen dat hij in staat is om te reizen. Blijkens het advies wordt aanbevolen dat eiser in geval van terugkeer een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt, de medicatie te continueert tijdens de reis en voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het regelen van die schriftelijke overdracht. Verder blijkt uit het advies dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn wordt verwacht. Het BMA concludeert dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is en dat deze beschikbare behandeling voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen.
3.3
Bij besluit van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft het BMA-advies van [medio 2] september 2022 ten grondslag gelegd aan het besluit. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke zorg voor hem niet toegankelijk zou zijn in Nigeria.
3.4
Op 21 november 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt het bestreden besluit te schorsen tot de uitspraak op het beroep toegewezen. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de uitkomst in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) mogelijkerwijs consequenties zou kunnen hebben voor de zaak van eiser. Het beroep kon daarom worden aangehouden tot na het arrest van het Hof. [2]
Het beroep
4.1
Op 19 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Partijen hebben aanvullende standpunten ingenomen naar aanleiding van het door het Hof op 22 november 2022 gewezen arrest. [3]
4.2
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [naam] is verschenen als tolk in de taal Engels. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Standpunt eiser
5. Eiser voert, kort weergegeven, aan dat verweerder ten onrechte het besluit handhaaft na het arrest X. Uit het Informatiebericht 2022/109 van verweerder blijkt dat nog wordt uitgezocht wat de concrete gevolgen zijn van dit arrest en dat de beslispraktijk vooralsnog niet wordt veranderd. De werkinstructie in Artikel 64-zaken (Werkinstructie 2022/19) is evenwel op niet geldig gezet. Alleen al om die reden kan het besluit niet in stand blijven en dient verweerder eiser voorlopig uitstel van vertrek te verlenen. Verder voert eiser aan dat uit het arrest X, meer specifiek overwegingen 80 en 81, volgt dat verweerder zich ervan dient te vergewissen dat eiser in Nigeria daadwerkelijk zorg zal ontvangen. Zodoende verschuift de bewijslast op dit punt naar verweerder. Verweerder dient elke gegronde twijfel weg te nemen over het risico dat de terugkeer van de vreemdeling zal leiden tot een snelle, aanzienlijke en onomkeerbare verergering van de ziekte of daardoor veroorzaakte pijn, ook als de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde medische zorg niet beschikbaar en toegankelijk is. Volgens eiser biedt alleen al de landeninformatie voldoende aanknopingspunten voor deze twijfel. Verder meent eiser dat verweerder voorafgaand aan de afwijzing van het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw een aanvullende terugkeerbesluit had moeten nemen, nu het terugkeerbesluit van [medio 5] oktober 1995 en het aanvullende terugkeerbesluit van [medio 6] april 2016 niet voldoen aan de eisen die het Hof heeft gesteld in het arrest X, overwegingen 83 e.v. Verweerder heeft immers niet getoetst aan het privéleven van eiser, de lichamelijk en geestelijke integriteit van eiser en het evenredigheidsbeginsel. Bovendien is eiser ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Standpunt verweerder
6. Volgens verweerder is het terugkeerbesluit terecht opgelegd en kan het stand houden. Verweerder wijst erop dat uit het arrest X, overweging 100, volgt dat zelfs indien de vreemdeling bij terugkeer niet zou kunnen beschikken over dezelfde behandelingen als in de lidstaat waar hij illegaal verblijft, dit niet aan het opleggen van een terugkeerbesluit in de weg staat. Enkel uitzonderlijke omstandigheden staan volgens het Hof in de weg aan een terugkeerprocedure, zoals blijkt uit overweging 99 van het arrest X. Verweerder meent verder dat niet is gebleken van gezinsleven en dat het beroep op het privéleven onvoldoende is onderbouwd. Volgens verweerder valt verder niet in te zien dat eiser vanwege het ontbreken van banden niet zou kunnen terugkeren naar Nigeria. Eiser is in Nigeria geboren en opgegroeid en heeft aldaar nog familie. Verweerder meent verder dat, ondanks het arrest X, het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de uitzetting in verband met zijn gezondheidsproblemen tot een schending van artikel 3 EVRM [4] lijdt. De drempel voor het aannemen van die schending blijft onveranderd hoog. De bewijslast ten aanzien van de toegankelijkheid verschuift niet geheel naar verweerder. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de zorg voor hem niet toegankelijk is.
Beoordeling door de rechtbank
7. Niet in geschil is dat er bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn wordt verwacht. In het BMA advies is daarover opgemerkt dat bij het uitblijven van de medicatie de bloedsuikers naar verwachting snel zullen stijgen wat leidt tot levensgevaarlijke complicaties, zoals een diabetisch coma. De vraag die partijen verdeeld houdt is onder meer of de zorg voor eiser in Nigeria, te weten dagelijkse insuline-injecties, daadwerkelijk toegankelijk is en op wie de bewijslast hieromtrent rust. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het inderdaad zo is dat het nog niet duidelijk is wat de gevolgen van het arrest X zijn voor de praktijk. Interne aanwijzingen daarover worden nog verwacht. Desondanks is verweerder van mening dat in de zaak van eiser op de aanvraag kan worden beslist en dat de bewijslast in deze zaak niet is gewijzigd door het arrest. De rechtbank ziet niet in hoe verweerder tot deze conclusie kan komen zonder nader beleid of een nadere motivering. Verweerder zelf heeft immers, in afwachting van het onderzoek naar de gevolgen van arrest X voor de praktijk, Werkinstructie 2022/19 op niet geldig gezet. Toch houdt verweerder vast aan het bestreden besluit. Dit klemt te meer nu in de situatie van eiser vaststaat dat een levensbedreigende medische noodzaak ontstaat bij uitblijven van een behandeling en eiser niet alleen heeft gewezen op algemene landeninformatie van Nigeria om aan te tonen dat de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is, maar ook met stukken heeft onderbouwd dat hij – zelf of via familie of een verzekering – de behandeling niet kan betalen. Zonder nader beleid of nadere motivering, is niet duidelijk wat van eiser in dit kader mag worden verwacht en wanneer volgens verweerder de bewijslast ‘verschuift’.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is gegrond.
9. Aan de bespreking van de andere beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de tenaamstelling van eiser een vaker terugkerend geschilpunt is tussen partijen. Hierover is in eerdere procedures al geoordeeld dat het voldoende duidelijk is aan wie de besluiten zijn gericht. Ook in de onderhavige procedure voert eiser aan dat de tenaamstelling incorrect is. De rechtbank ziet niet welke gevolgtrekkingen eiser wenst.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen. De rechtbank kan hier geen termijn aan verbinden, omdat verweerder eerst nieuw beleid zal moeten publiceren. [5] Zodra verweerder dit heeft gedaan, zal hij binnen zes weken na de totstandkoming van het nieuwe beleid een beslissing op het bezwaar moeten nemen.
12. Met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht treft de rechtbank een voorlopige voorziening inhoudende dat de uitzetting van eiser is geschorst tot op het bezwaar is beslist.
13. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van 837,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft de voorlopige voorziening dat de uitzetting van eiser is geschorst tot op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. Nannan Panday, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering.
2.NL22.18936.
3.Het arrest van het Hof van 22 november 2022 in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met zaaknummer: C-69/21, ECLI:EU:C:2022:913 (hierna: arrest X).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Verweerder heeft in IB 2022/109 aangegeven dat over de gevolgen van dit arrest voor de