ECLI:NL:RBDHA:2023:460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL23.257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en recht op rechtsbijstand in vreemdelingenzaken met betrekking tot de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Moldavische vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optrad. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 27 december 2022 was opgelegd en op 6 januari 2023 was opgeheven, waarna eiser naar Moldavië was uitgezet. Tijdens de zitting op 17 januari 2023 heeft eiser, samen met zijn gemachtigde, ervoor gekozen niet te verschijnen. De rechtbank heeft de zaak ambtshalve beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel en het recht op rechtsbijstand.

De rechtbank concludeert dat aan alle procedurele waarborgen is voldaan en dat het recht op rechtsbijstand niet is geschonden. Eiser had recht op rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelt dat de gemachtigde tijdig op de hoogte was gesteld van het gehoor en dat eiser akkoord ging met het laten plaatsvinden van het gehoor zonder zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ook een aanvullende ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling verricht, maar kwam tot de conclusie dat de oplegging van de maatregel niet onrechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, met de overweging dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.257

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 6 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven en eiser uitgezet naar Moldavië.
Eiser heeft op 11 januari 2023 beroepsgronden aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben op voorhand aangegeven niet te zullen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Moldavische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is omdat het recht op rechtsbijstand is geschonden. Hij voert daartoe aan dat de gemachtigde na oplegging van de maatregel naar het cellencomplex van de politie te Heerlen wilde om eiser te bezoeken, maar men op dat moment al doende was om eiser naar DTC Rotterdam te brengen. Gemachtigde heeft hierbij uiteengezet dat de maatregel om 13:30 uur is opgelegd, aan hem is medegedeeld dat eiser omstreeks 15:00 uur naar het politiebureau in Heerlen zou worden gebracht en gemachtigde om 16:45 uur, op weg naar Heerlen, te horen kreeg dat hij niet meer hoefde te komen. Gemachtigde heeft op dat moment nadrukkelijk verzocht om hier, maximaal een half uur, mee te wachten zodat er juridische bijstand kon worden verleend. Aan dit verzoek is echter geen gehoor gegeven.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. Eiser heeft recht op (al dan niet gefinancierde) rechtsbijstand omdat hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. Dit betekent onder meer dat verweerder de piketcentrale in kennis moet stellen indien hij voornemens is een derdelander te gaan horen om te kunnen beslissen of hij de bewaringsmaatregel zal opleggen. De rechtbank stelt vast dat verweerder conform de daartoe geldende regels en binnen de daartoe gestelde termijnen heeft gehandeld. Gemachtigde van eiser is (tijdig) in kennis gesteld van het geplande gehoor en heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te zullen zijn. Eiser is vervolgens bij aanvang van het gehoor hiervan in kennis gesteld en eiser heeft aangegeven akkoord te gaan met het laten plaatsvinden van het gehoor. Dit betekent dat eiser weliswaar niet voorafgaand aan de oplegging van de maatregel met zijn gemachtigde heeft gesproken, maar dat laat onverlet dat aan alle procedurele waarborgen die verweerder moet bieden en aan alle vereisten bij het opleggen van de maatregel is voldaan. Dat gemachtigde van eiser, naar de rechtbank aanneemt in overleg met eiser, afziet van het met elkaar (verder) spreken voordat eiser wordt gehoord over een mogelijk op te leggen maatregel staat hen vrij. Eiser heeft gedurende de gehele voortduring van de maatregel recht op rechtsbijstand en moet dus in staat worden gesteld om met zijn gemachtigde te spreken. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is voor gemachtigde indien hij enkele uren na oplegging van de maatregel denkt te kunnen spreken met eiser in een politiebureau in Heerlen en hiervoor tijd vrijmaakt en een aanvang maakt met het zich begeven naar die locatie. Het is ook begrijpelijk dat gemachtigde heeft verzocht of het vervoer naar het DTC een half uur later zou kunnen plaatsvinden om kort na de oplegging van de maatregel met eiser in Heerlen te kunnen spreken en daardoor niet zelf naar Rotterdam te hoeven afreizen. Daar staat tegenover dat het in het belang van eiser is om zo spoedig mogelijk te worden uitgeplaatst naar het DTC omdat een cellencomplex in een politiebureau niet geschikt is om de maatregel van bewaring te ondergaan en gelet op het Unierecht en de duiding hiervan in recente rechtspraak ook niet voldoet aan de eisen van een inrichting voor vreemdelingenbewaring. Verweerder is dus gehouden eiser zo spoedig mogelijk naar het DTC te brengen omdat een te late uitplaatsing de rechtmatigheid van de maatregel regardeert. De rechtbank begrijpt dan ook dat verweerder ondanks het verzoek van gemachtigde, eiser aanstonds na oplegging van de maatregel heeft vervoerd naar het DTC. Gelet op het tijdstip waarop de maatregel is opgelegd heeft verweerder ook geen ruimte gehad om te wachten totdat de gemachtigde eiser in Heerlen had bezocht. Verweerder is bij de uitplaatsing gebonden aan tijden die het DTC hanteert voor de inkomst van nieuwe inbewaringgestelden. De rechtbank overweegt bovendien dat bovenstaande feiten hoe dan ook niet tot de conclusie leiden dat het recht van eiser op rechtsbijstand is geschonden. Gemachtigde van eiser kan eiser immers bezoeken in het DTC of telefonisch contact met hem opnemen om zodoende rechtsbijstand te verlenen. Gemachtigde heeft niet aangevoerd en ook blijkt overigens niet dat dit niet mogelijk is.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank zal een aanvullende ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling verrichten omdat de verplichting voor de rechter om de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel ambtshalve te beoordelen voortvloeit uit het Unierecht.
8. In dit kader overweegt de rechtbank dat eiser op 27 december 2022 is gehoord over een voornemen tot inbewaringstelling. In de M110 is geen enkele overweging gewijd aan vragen die betrekking hebben op de mogelijke toepassing van een lichter middel. Ook de vraag of eiser wenst dat contact wordt opgenomen met de Moldavische autoriteiten is niet vermeld in de M110. Verweerder heeft een aanvullend proces-verbaal toegevoegd aan het dossier dat is opgemaakt op 14 januari 2023. In dit proces-verbaal is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
In het proces-verbaal van inbewaringstelling is een deel van de verklaring van de vreemdeling weggevallen bij het omzetten van de getypte verklaring van de vreemdeling naar het systeem.
Ik, verbalisant, verklaar ter aanvulling dat vreemdeling het volgende heeft verklaard:
U vraagt mij of ik een reden of redenen kan noemen waarom u mij niet in vreemdelingenbewaring zou moeten stellen of waarom u een lichter middel zou moeten toepassen. Ik heb geen reden die ik u zou kunnen noemen.
U vraagt of u voor mij de ambassade of het consulaat van Moldavië in kennis moet stellen van mijn verblijf hier. Nee, dat hoeft u niet te doen.
U vraagt mij of ik nog vragen en /of opmerkingen heb. Nee, die heb ik niet.
Hiervan heb ik persoonlijk op ambtseed / ambtsbelofte dit proces-verbaal opgemaakt
te Maastricht-Airport op 14-01-2023
De verbalisant (en),
(…)
De rechtbank heeft ter zitting nadere vragen aan verweerder gesteld over de feitelijke totstandkoming van dit aanvullende proces-verbaal. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat bij de bestudering van het dossier is gebleken dat het gehoor gebreken leek te vertonen en heeft daarom contact opgenomen met de opsteller van de M110. De opsteller van de M110 heeft daarop te kennen gegeven dat er in het gehoor wel vragen zijn gesteld over het lichter middel en de consulaire bijstand, maar dat dit abusievelijk niet is vermeld in de M110 en heeft daarop een aanvullend op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal opgemaakt waarin dit is vermeld. Verweerder heeft ter zitting er terecht op gewezen dat dit een aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de M110 is en geen aanvulling van de maatregel zelf. De rechtbank overweegt dat, gelet op het feit dat de maatregel is opgelegd door dezelfde persoon als degene die het gehoor heeft afgenomen, de maatregel is gebaseerd op het gehoor zoals dat feitelijk heeft plaatsgevonden en niet op het verslag van het gehoor zoals dat aanvankelijk in de M110 is weergegeven. De rechtbank concludeert mede hierdoor en door de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven over de verklaring die door de opsteller is gegeven waaruit overtuigend zou zijn gebleken dat het aanvullende proces-verbaal juist is, dat het gehoor voldoet aan de daaraan te stellen eisen en verweerder (wél) genoegzaam heeft onderzocht of volstaan kon en dus moest worden met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de opsteller van het gehoor nog beschikt over de getypte aantekeningen van het gehoor en daaruit blijkt dat de bovengenoemde vragen over het lichter middel en consulaire bijstand daadwerkelijk zijn gesteld. Verweerder heeft tevens aangegeven dat de opsteller heeft verklaard dat de gehoren plaatsvinden met behulp van bepaalde formats en alle vragen dus reeds daarom steeds gesteld worden. De rechtbank overweegt dat het werken met dergelijke formats niet persé een sluitende garantie is dat het onderzoek of kan worden volstaan met een lichter middel op juiste wijze plaatsvindt. De rechtbank overweegt dat het werken met tekstblokken in zowel de M110 als in de maatregel dat is onderzocht of kan worden volstaan met een lichter middel en dit ook is gemotiveerd, het complexer maakt voor de rechter om te beoordelen of een individuele beoordeling is gemaakt die ziet op de persoon van de vreemdeling en de specifieke feiten en omstandigheden die aan de orde zijn. Zowel de vraagstelling in het gehoor als de motivering in de maatregel dienen te worden toegespitst op de concrete procedure. Indien de rechtbank niet kan vaststellen dat eiser daadwerkelijk is bevraagd over mogelijkheden naar de toepassing van een lichter middel en/of de rechtbank niet kan vaststellen dat de motivering in de maatregel daadwerkelijk betrekking heeft op de persoon van eiser, zal de rechtbank reeds hierom tot de conclusie komen dat de maatregel vanaf het moment van oplegging onrechtmatig is. Dat is in de onderhavige procedure, door het tijdig opmaken en toevoegen van een aanvullend proces-verbaal over de inhoud van het gehoor voorafgaande aan oplegging van de maatregel, niet aan de orde. De rechtbank stelt hierbij overigens vast dat de gemachtigde van eiser geen beroepsgronden heeft ingediend die betrekking hebben op het gehoor. Weliswaar beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve, echter nu er geen opmerkingen zijn gemaakt over de aanvankelijke M110 en geen opmerkingen zijn gemaakt over het aanvullende proces-verbaal, gaat de rechtbank er van uit dat ook eiser zich op het standpunt stelt dat de inhoud van het gehoor correct is weergegeven. Gemachtigde van eiser heeft er voor gekozen om niet ter zitting te verschijnen, zodat de rechtbank niet heeft kunnen bespreken en voorhouden welke conclusies de rechtbank voornemens is te trekken. De rechtbank kan op grond van het dossier en de ter zitting gegeven nadere toelichting vaststellen dat het onderzoek of met een lichter middel kan worden volstaan heeft plaatsgevonden voorafgaand aan oplegging van de maatregel en vaststellen dat dit onderzoek ook is betrokken bij de bewaringsbeslissing en motivering.
9. De rechtbank overweegt voorts dat een ambtshalve beoordeling van de overige rechtmatigheidsaspecten niet tot de conclusie leidt dat de oplegging en voortduring van de maatregel tot het moment van opheffing onrechtmatig zijn geweest. Dit betekent dat het beroep ongegrond is en eiser niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Haddoumi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 januari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.