In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling, eiser, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De bewaringsmaatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 maart 2023, waarin de maatregel werd opgelegd, en dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 maart 2023, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat eiser onder de in artikel 59a van de Vreemdelingenwet genoemde categorie vreemdelingen valt en dat de gronden voor de bewaringsmaatregel voldoende waren gemotiveerd door verweerder. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikte over geldige reisdocumenten en had gebruik gemaakt van verschillende aliassen.
De rechtbank oordeelde dat er geen lichter middel kon worden toegepast, gezien de omstandigheden van eiser en het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de bewaringsmaatregel rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.