ECLI:NL:RBDHA:2023:4670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.8894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling, eiser, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De bewaringsmaatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 maart 2023, waarin de maatregel werd opgelegd, en dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 maart 2023, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat eiser onder de in artikel 59a van de Vreemdelingenwet genoemde categorie vreemdelingen valt en dat de gronden voor de bewaringsmaatregel voldoende waren gemotiveerd door verweerder. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikte over geldige reisdocumenten en had gebruik gemaakt van verschillende aliassen.

De rechtbank oordeelde dat er geen lichter middel kon worden toegepast, gezien de omstandigheden van eiser en het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de bewaringsmaatregel rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. O. Ajdid. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu op 30 september 2022 een overdrachtsbesluit is genomen.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser de bovengenoemde gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3e, 3l, 4c en 4d, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven kenbare en deugdelijke motivering, ruimschoots voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht kan onttrekken. In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over een geldige reis- of grensoverschrijdende documenten. Eiser heeft eerder in het aanmeldgehoor op 12 oktober 2022 ook verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van een paspoort. Eiser heeft gebruik gemaakt van verschillende aliassen (3e). Ook heeft eiser een overdrachtsbesluit ontvangen en heeft hij geen medewerking verleend aan de overdracht (3l). Eiser heeft voorts geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser staat niet ingeschreven in het Basisregistratie Personen (BRP) en door geen vaste woon- of verblijfsplaats te hebben stelt eiser zich niet beschikbaar voor voorbereidingen op de overdrachtsprocedure (4c). Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan, nu eiser heeft aangegeven geen eigen middelen te bezitten en het leefgeld van het COa niet als zodanig geldt. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3.4.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens deugdelijk gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel -eiser verschijnt regelmatig niet bij de meldplicht- kan worden toegepast. Verder staat vast dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven dat er geen medische omstandigheden zijn waar rekening mee moet worden gehouden en verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser kenbaar en deugdelijk gewogen. Eiser heeft dit alles niet concreet bestreden. Voor de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van omstandigheden die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend maken. Ten aanzien van de mededeling op zitting dat de bewaring voor eiser mentaal belastend is vanwege zijn seksuele geaardheid, wijst de rechtbank met verweerder op de medische zorgverlening in het detentiecentrum tot wie eiser zich kan wenden en welke zorgverlening gelijkwaardig is aan de vrije maatschappij.
3.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Sinds de inbewaringstelling zijn er op 23 maart 2023 en 27 maart 2023 vertrekgesprekken gevoerd. Verder is op 23 maart 2023 de aankondiging van de overdracht middels een op 4 april 2023 geplande vlucht aan de Oostenrijke autoriteiten verstuurd.
4. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.