ECLI:NL:RBDHA:2023:4677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.8572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000; beoordeling van rechtmatigheid en etnisch profileren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, was in detentie genomen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 31 maart 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de bewaringsmaatregel rechtmatig is opgelegd, omdat er voldoende gronden zijn voor de veronderstelling dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft overwogen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft betoogd dat er sprake was van een onrechtmatige staandehouding en etnisch profileren, maar de rechtbank oordeelt dat de staandehouding niet discriminatoir was en dat er voldoende objectieve gronden waren voor de aanhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de bewaringsmaatregel deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen lichter middel kan worden toegepast. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8572

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. [naam] Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van een onrechtmatige staandehouding, nu er sprake is geweest van profilering op grond van zijn afkomst. Namens eiser is naar voren gebracht dat er geen bevoegdheid bestond om hem staande te houden. Uit het proces-verbaal blijkt verder niet exact hoe de controle en aanhouding is voorlopen. Er was namelijk geen sprake van een vermoeden van illegaal verblijf of een strafbaar feit. Volgens eiser is er sprake van een onrechtmatige controle en etnisch profileren.
2.1.
Verder stelt eiser dat er geen bewijs is dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. Immers, hij was nog maar net in Nederland en had nog niet de mogelijkheid gehad om zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
In het aanvullende proces-verbaal van aanhouding van 30 maart 2023 is – kort samengevat – vermeld dat er een melding was binnengekomen dat er zich een buitenlandse manspersoon ophield voor het hek van het bedrijf [naam]’ te Bad Nieuweschans, waarna verbalisanten ter plaatse zijn gegaan. De verbalisanten hebben vervolgens de onbekende manspersoon (de vreemdeling) om een geldig identiteitsbewijs op grond van artikel 1 van de Wet Identificatieplicht gevraagd. De vreemdeling kon geen identiteitsdocument overleggen, waarna de vreemdeling op grond van artikel 50 lid 2 Vreemdelingenwet 2000 ter vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, aangezien de verbalisanten het vermoeden hadden dat voornoemd persoon illegaal in Nederland verbleef.
4.2.
Uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal, alsook de overige informatie in het dossier, ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het oordeel dat de staandehouding discriminatoir en daardoor onrechtmatig is geweest. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt immers dat de ambtenaren belast met grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen in de avond van 16 maart 2023 om 00:15 uur een melding ontvingen dat de onbekende manspersoon wilde dat er politie ter plaatse kwam bij het bedrijf ‘[naam]
’ te Bad Nieuweschans. Deze locatie grenst aan de gemeenschappelijke landgrens met Duitsland. Vervolgens is eiser naar zijn identiteitsbewijs gevraagd en aangehouden, omdat hij geen identiteitsbewijs kon tonen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij, midden in de nacht, nabij de Duitse grens is gestrand in een voorgenomen reis naar Noorwegen en om politie(hulp) heeft gevraagd omdat hij op zoek was naar een aansluitende treinverbinding. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden opleveren. De enkele stelling van eiser dat hij is gecontroleerd vanwege zijn buitenlandse afkomst vormt, mede gelet op het ontbreken van enig ander aanknopingspunt dat in die richting wijst, onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de staandehouding als gevolg van etnisch profileren discriminatoir is geweest.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu op 26 maart 2023 een overdracht is gepland voor 4 april 2023.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser de bovengenoemde gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven kenbare en deugdelijke motivering, ruimschoots voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht kan onttrekken. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Immers is niet gebleken dat eiser bij inreis beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Ook eiser heeft verklaard dat hij niet beschikt over identiteitsdocumenten. Ten aanzien van grond 3b heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser, nadat hij zich in december 2022 in Ter Apel heeft gemeld, is vertrokken richting Duitsland zonder dit aan de Nederlandse autoriteiten te melden. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke juistheid van grond 3b hiermee vaststaat. Eiser heeft voorts geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser staat niet ingeschreven in het Basisregistratie Personen (BRP) en door geen vaste woon- of verblijfsplaats te hebben stelt eiser zich niet beschikbaar voor voorbereidingen op de overdrachtsprocedure (4c). Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan, nu eiser heeft aangegeven geen eigen middelen te bezitten en heeft geen bankrekening waar hij geld heeft staan. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4.5.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens deugdelijk gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel kan worden toegepast. Verder staat vast dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven dat last heeft van zijn mond, maar dat er verder geen medische omstandigheden zijn waar rekening mee moet worden gehouden en verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser kenbaar en deugdelijk gewogen. Eiser heeft dit alles niet concreet bestreden. Voor de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van omstandigheden die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend maken. Voor de problemen die met eiser zijn gebit heeft, kan hij zich wenden tot de medische zorgverlening in het detentiecentrum welke gelijkwaardig is aan de vrije maatschappij.
4.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Sinds de inbewaringstelling is er op 20 maart 2023 een vertrekgesprek gevoerd. Verder is op 26 maart 2023 de aankondiging van de overdracht middels een op 4 april 2023 geplande vlucht aan de Spaanse autoriteiten verstuurd.
5. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.