ECLI:NL:RBDHA:2023:4680
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten na het intrekken van een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris. Het bestreden besluit, dat op 7 maart 2023 werd genomen, hield in dat aan de verzoeker een maatregel van beperking van de vrijheid werd opgelegd op basis van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Na het intrekken van het beroep door de verzoeker, verzocht hij de rechtbank om de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris niet tegemoet was gekomen aan het beroep van de verzoeker, aangezien de opgelegde maatregel was beëindigd door een voorlopige voorziening van de Raad van State en niet door de inspanningen van de gemachtigde van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, zoals geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak werd gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier A. Hoekstra, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. De verzoeker werd geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens was met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.