In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Albanese asielzoeker. De eiser, geboren in 2003, heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 4 januari 2023, hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 behandeld in Breda, waarbij de eiser, zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door de eiser. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de eiser, en voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De eiser heeft aangevoerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, mogelijk was geweest, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft toegelicht waarom dit niet het geval was. De rechtbank wijst erop dat de eiser recentelijk in België asiel heeft aangevraagd en dat hij op 4 januari 2023 is staande gehouden bij een poging om illegaal naar Engeland te reizen.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.