ECLI:NL:RBDHA:2023:471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL23.338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse asielzoeker en de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse asielzoeker. Eiser, geboren in 2003, heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 januari 2023 in Breda, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. J. Raaijmakers, aanwezig waren via een beeldverbinding. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Dogan.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd. Eiser heeft zonder de vereiste documenten Nederland binnengekomen en heeft eerder asiel aangevraagd in Zwitserland, wat in strijd is met de regels voor asielzoekers in Europa. De rechtbank concludeert dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. De beroepsgronden van eiser tegen de opgelegde zware en lichte gronden zijn niet gegrond. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Met een beeldverbinding hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de tolk H. Barzizaoua. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2003 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist in beroep alle zware gronden en de lichte grond 4d. Hij stelt hiertoe dat hij een asielaanvraag heeft ingediend en om die reden nooit op de voorgeschreven wijze Nederland kan binnenkomen. Eiser meent zich nimmer aan het toezicht te hebben onttrokken. Dat hij eenmalig in de trein is aangetroffen, acht hij onvoldoende om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Verder stelt eiser dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, omdat hij alle vragen heeft beantwoord die ten aanzien hiervan aan hem zijn gesteld. Tot slot is eiser van mening dat hij met de € 70 die bij hem is aangetroffen de dag door kon brengen en daarom voldoende middelen van bestaan had.
4. De rechtbank oordeelt dat de zware grond 3a feitelijk juist is en daarom terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. In de maatregel van bewaring is immers terecht overwogen dat eiser zonder vereiste documenten naar Nederland is gekomen. Verder heeft eiser asiel gevraagd in Zwitserland en is daarna naar Nederland doorgereisd, terwijl hij als asielzoeker niet mocht reizen binnen Europa. Verweerder heeft evenzeer terecht de zware grond 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser werd zonder vervoerbewijs aangetroffen in de trein naar Nederland en had zich eerder niet gemeld. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgronden tegen de zware grond 3d en lichte grond 4d behoeven dan ook geen bespreking.
Ambtshalve toets [4]
5. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2014.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.