ECLI:NL:RBDHA:2023:472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL23.339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is als verweerder opgetreden. Eiser heeft op 3 januari 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.

De rechtbank heeft de zaak op 11 januari 2023 behandeld in Breda, waarbij eiser, zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder dit niet verplicht was en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.339

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Met een beeldverbinding hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de tolk H. Barzizaoua. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende toegelicht. Deze zware gronden tezamen alleen al zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder in zijn geval met een lichter middel had kunnen volstaan. Eiser stelt meewerkend te zijn en heeft aangegeven terug te willen naar Oostenrijk. Hij had dan ook in een AZC [4] kunnen verblijven totdat zijn reis naar Oostenrijk is verzorgd. Verder maakt eiser zich zorgen om zijn minderjarig broertje dat ook in Nederland is. Tot slot is eiser astmapatiënt en heeft hij last van zijn ademhaling, omdat hij opgesloten zit.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel aan eiser op te leggen. Verweerder heeft dat voldoende toegelicht. Bij eiser bestaat namelijk, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan, een significant risico op onttrekking aan het toezicht en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lichter middel net zo doeltreffend is als de maatregel van bewaring. Daarbij merkt verweerder terecht op dat eiser eerder een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd en hij hier zich niet aan heeft gehouden. Uit de stukken blijkt dat eiser meermaals, óók na het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel, heeft geprobeerd via Hoek van Holland illegaal naar Engeland te reizen. Verweerder heeft in de maatregel en op zitting overigens terecht gemotiveerd dat eisers minderjarig broertje is opgevangen door Nidos en hij contact met hem kan opnemen en dit geen reden is voor het opleggen van een lichter middel. Verder heeft verweerder in de maatregel terecht gemotiveerd dat in het Detentiecentrum Rotterdam medische en psychische voorzieningen aanwezig zijn, welke gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Het is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
Ambtshalve toets [5]
6. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Asielzoekerscentrum.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.