ECLI:NL:RBDHA:2023:473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije als verantwoordelijk land werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat Bulgarije niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege zijn eerdere ervaringen van detentie en mishandeling in Bulgarije, alsook discriminatie en ontoereikende toegang tot de asielprocedure. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 januari 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat, hoewel Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie afwijkt van de algemene aanname dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij als Dublinterugkeerder een reëel risico loopt om door middel van een pushback naar een derde land te worden gestuurd zonder dat hij een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat eiser geen vergelijkbare gevallen heeft aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24400

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 11 juni 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 29 juli 2022 aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is in Bulgarije gedetineerd geweest en mishandeld. Ook is eiser gediscrimineerd en heeft hij geen adequate toegang gehad tot de asielprocedure. Bovendien vinden aan de grens van Bulgarije pushbacks plaats. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser diverse stukken en uitspraken overgelegd. Daarnaast wijst eiser erop dat Nederland bezwaren heeft geuit tegen het toetreden van Bulgarije tot de Schengenzone. Verder doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van zijn neef, met wie hij heeft gereisd en die wel in de nationale procedure is opgenomen. Hij doet voorts een beroep op artikel 8 van het EVRM [3] ten aanzien van zijn in Rotterdam verblijvende neef met wie hij een afhankelijkheidsrelatie heeft. Een overdracht van eiser aan Bulgarije zou van onevenredige hardheid getuigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Niet is in geschil dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Bulgaarse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5. Zoals uit de door eiser overgelegde stukken volgt en eerder door verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank is vastgesteld, is er in Bulgarije sprake van pushbacks. Dit wordt door verweerder niet bestreden. Pushbacks worden in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [4] In geschil is of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders aan Bulgarije.
6. Eiser is er niet in geslaagd om concrete aanknopingspunten te leveren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiser als Dublinterugkeerder ook het reële risico loopt om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde land zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt namelijk geen specifieke informatie over de situatie van Dublinterugkeerders die te maken hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder hier nader onderzoek dient te doen. De rechtbank volgt hiermee niet de door eiser overgelegde uitspraken van verschillende andere zittingsplaatsen.
7. Daarnaast is de omstandigheid dat Nederland bezwaren heeft geuit tegen de toetreding van Bulgarije tot de Schengenzone onvoldoende voor de conclusie dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Daarbij is van belang dat hieruit niet volgt dat Bulgarije jegens eiser zijn verplichtingen niet nakomt.
Verder blijkt ook uit het persoonlijke relaas van eiser niet dat sprake is van systeemfouten in het asielsysteem of de opvangprocedure in Bulgarije. Eiser heeft zijn stellingen over wat hem is overkomen in Bulgarije niet onderbouwd. Verder ligt het op de weg van eiser om zich bij voorkomende problemen in Bulgarije te beklagen bij de (hogere) autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat eiser niet doeltreffend kan klagen.
Gelijkheidsbeginsel
8. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu eiser geen concreet geval heeft genoemd dat op relevante punten vergelijkbaar is met zijn situatie. Dat eiser heeft gesteld dat zijn neef wel in de nationale procedure is opgenomen, is in dit geval onvoldoende nu eiser heeft nagelaten om voldoende gegevens van zijn neef, zoals een v-nummer of een geboortedatum, te overleggen. Dat verweerder hierdoor eisers neef niet heeft kunnen vinden in zijn systeem, zoals ter zitting toegelicht, komt voor rekening van eiser.
Artikel 8 van het EVRM
9. Uit artikel 3.6a, eerste lid, onder a van het Vb [5] volgt dat bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Uit het tweede lid van dit artikel volgt echter dat het eerste lid niet van toepassing is indien de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Vw. In het onderhavige geval was verweerder dan ook niet gehouden te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Voor toetsing aan artikel 8 van het EVRM dient eiser dan ook een hiertoe strekkende reguliere aanvraag in te dienen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.