ECLI:NL:RBDHA:2023:4735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL23.8278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b Vw 2000; geen voorwaarde zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel opgelegd aan eiser op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven op 27 maart 2023, maar dat dit niet betekent dat de eerdere bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van telehoren, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam en bijgestaan werd door een waarnemend gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser en voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring, zowel zware als lichte, als voldoende gemotiveerd beschouwd. Eiser heeft geen zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen voorwaarde is voor de rechtmatigheid van de bewaring op grond van artikel 59b Vw 2000. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend maken en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder psychische klachten, niet leiden tot de noodzaak van een lichter middel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren [datum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 27 maart 2023 heeft verweerder de maatregel opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser is bijgestaan door mr. H.J.M. Nijholt die waarnam voor eisersgemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
2.2.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Verder voert eiser aan dat dat hij psychische klachten heeft. Volgens eiser dient verweerder dit zwaarder mee te wegen bij de oplegging van de maatregel van bewaring.
4. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59b van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Immers, in verband met zijn asielprocedure heeft hij rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g of h, Vw
5.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser de bovengenoemde gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven kenbare en deugdelijke motivering, ruimschoots voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht kan onttrekken. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Immers, niet is gebleken dat eiser bij inreis beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij momenteel ook niet beschikt over identiteitsdocumenten (3a). Ten aanzien van grond 3b heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser, nadat hij zich in december 2022 in Ter Apel heeft gemeld, is vertrokken richting Duitsland zonder dit aan de Nederlandse autoriteiten te melden. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke juistheid van grond 3b hiermee vaststaat. Eiser heeft voorts geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser staat niet ingeschreven in het Basisregistratie Personen (BRP) en door geen vaste woon- of verblijfsplaats te hebben stelt eiser zich niet beschikbaar voor voorbereidingen op de overdrachtsprocedure (4c). Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan, nu eiser heeft aangegeven geen eigen middelen te bezitten en heeft geen bankrekening waar hij geld heeft staan. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5.4.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens deugdelijk gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel kan worden toegepast. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Verder staat vast dat eiser tijdens het gehoor geen medische omstandigheden kenbaar heeft gemaakt waar rekening mee moet worden gehouden en verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser kenbaar en deugdelijk gewogen. Ook de in beroep gestelde psychische klachten zijn naar het oordeel van de rechtbank geen reden om een lichter middel toe te passen. Voor de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van omstandigheden die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend maken en acht het relevant dat er psychische hulp aanwezig is in het detentiecentrum.
5.5.
Ten aanzien het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat dit op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling geen voorwaarde is bij een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 (zie de uitspraak van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552). De bewaring op deze wettelijke grondslag is de behandeling van de asielaanvraag terwijl sprake is van een risico op onttrekking. Hetgeen eiser ter zitting heeft betoogd, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt. Sinds de inbewaringstelling is er op 26 maart 2023 een vertrekgesprek gevoerd.
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.