In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een vrouw, geboren in 1972, die lijdt aan een bipolaire 1 stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat was om zich te laten horen en dat haar advocaat gemachtigd was om namens haar op te treden. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de betrokkene snel kan ontregelen en medicatie kan weigeren, wat leidt tot een crisissituatie. De verpleegkundig specialist heeft verklaard dat een zorgmachtiging noodzakelijk is om snel in te kunnen grijpen wanneer de betrokkene en haar gezin in gevaar komen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat de betrokkene zelf heeft aangegeven dat zij weet dat zij verplichte zorg nodig heeft wanneer zij ontregelt. De rechtbank heeft de voorgestelde vormen van verplichte zorg, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, als noodzakelijk beoordeeld om het ernstig nadeel af te wenden. De zorgmachtiging is verleend voor een periode van maximaal zes maanden, tot en met 21 september 2023. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde effect kunnen bereiken. De beschikking is gegeven door rechter R. van Zeijst-Repelaer van Driel, bijgestaan door griffier F.M. Coppens, en is uitgesproken ter openbare zitting.