ECLI:NL:RBDHA:2023:4772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL23.1715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van asielaanvraag wegens niet verschijnen op nader gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet op het nader gehoor op 28 december 2022 is verschenen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat heeft geleid tot een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was de gemachtigde van eiser aanwezig, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat het niet verschijnen van eiser op het gehoor aan hem is toe te rekenen. Verweerder was niet verplicht om nader medisch onderzoek te verrichten naar mogelijke verslavingsproblematiek van eiser, aangezien er al eerder een medisch onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat eiser niet op de voorgeschreven wijze het land is binnengekomen en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser betwist niet dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, maar stelt dat deze gronden inherent zijn aan het zijn van een asielzoeker. De rechtbank volgt deze redenering niet en concludeert dat verweerder terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder terecht een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd, omdat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1715
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.L. van Leer),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet op het nadere gehoor op 28 december 2022 is verschenen. Daarnaast is aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het beroep is, samen met het verzoek met zaaknummer NL23.1716, op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Bij die zitting waren de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Eiser was niet aanwezig.
De rechtbank heeft na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser niet op het nadere gehoor is verschenen. Verweerder kan de aanvraag dan buiten behandeling stellen indien niet binnen een termijn van twee weken is aangetoond dat het niet verschijnen op het gehoor niet aan de
vreemdeling is toe te rekenen.1 Verweerder heeft terecht vastgesteld dat van een dergelijke niet aan eiser toe te rekenen reden niet is gebleken. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser dat er bij eiser vermoedelijk sprake is van een verslavingsproblematiek, is daarvoor onvoldoende. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit de verslavingsproblematiek van eiser blijkt. De rechtbank begrijpt dat het lastig kan zijn om stukken aan te leveren als eiser zelf enige verslavingsproblematiek ontkent, maar dat betekent niet dat verweerder genoegen hoefde te nemen met de enkele observaties van de gemachtigde van eiser.
Daarnaast wijst verweerder er terecht op dat ook niet is gebleken dat een eventuele
verslavingsproblematiek de daadwerkelijke reden was voor het niet verschijnen op het gehoor. Verweerder heeft de dag van het gehoor telefonisch navraag gedaan en daaruit bleek dat eiser niet zijn bed wilde uitkomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld.
3. Daarnaast heeft verweerder op basis van de gegeven informatie geen nader medisch onderzoek hoeven laten verrichten naar eventuele verslavingsproblematiek van eiser. Het doel van een medisch onderzoek is (i) het vaststellen van functionele beperkingen die uit de medische problematiek van een vreemdeling voortkomen, die zouden kunnen leiden tot het niet goed kunnen verklaren over zijn asielrelaas, en (ii) het adviseren aan verweerder over deze beperkingen bij de gehoren en het beslissen op de aanvraag. Verweerder hoeft niet zelf actief te (laten) onderzoeken of eiser een verslavingsproblematiek heeft en om die reden niet op het gehoor is verschenen. Bovendien heeft er op 25 oktober 2022 al een medisch onderzoek plaatsgevonden. Eiser heeft niet onderbouwd waarom verweerder daar niet van uit heeft mogen gaan.
4. Indien verweerder een aanvraag buiten behandeling stelt dan kan hij aan een vreemdeling die niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland een vertrektermijn onthouden indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.2 Daarvan is sprake als er tenminste twee van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 genoemde gronden van toepassing zijn.3 Eiser betwist niet dat hij niet op de voorgeschreven wijze het land is binnenkomen, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft waarmee hij staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser stelt echter dat die gronden niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, omdat dit dingen zijn die inherent zijn aan het zijn van een asielzoeker. Dit volgt de rechtbank niet. De wet- en regelgever heeft bepaald dat de aanwezigheid van twee gronden voldoende is voor het onthouden van een vertrektermijn bij asielzoekers van wie de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Daarbij is geen uitzondering gemaakt voor asielzoekers of voor toepassing van bepaalde gronden. Dat betekent met andere woorden dat inherent aan de keuze van de wet- en regelgever is dat er bij asielzoekers snel van twee gronden sprake zal zijn.
5. Overigens heeft verweerder in dit geval ook niet alleen de bovengenoemde drie gronden aan eiser tegengeworpen, maar heeft ook tegengeworpen dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank vindt dat verweerder ook die gronden heeft mogen tegenwerpen. Verweerder heeft terecht op de zitting gezegd dat eiser in Spanje andere identiteitsgegevens heeft opgegeven en zelf geen originele documenten heeft overgelegd.
1. Artikel 30c, eerste lid onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Artikel 62, tweede lid, van de Vw.
3 Paragraaf A3/3.5 en A3/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser zelf naar België is gereisd terwijl hij wist of behoorde te weten dat hij in Nederland moest blijven. Dat het niet zijn bedoeling zou zijn geweest om zich aan het toezicht te onttrekken, maakt dat niet anders. Vaststaat dat hij niet in Nederland was en verweerder hoeft niet te onderzoeken welke motieven daaraan ten grondslag lagen.
6. Omdat aan eiser terecht een vertrektermijn is onthouden, heeft verweerder ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar mogen opleggen.4
7. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen op de hieronder genoemde wijze.
4 Artikel 66a, eerste lid onder a, van de Vw.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.