ECLI:NL:RBDHA:2023:4817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL22.14938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard; onjuist beoordelingskader; beroep gegrond; beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Eritrese nationaliteit, had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard. Echter, de rechtbank oordeelt dat de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag zelf onterecht was, omdat verweerder een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het overgelegde iMMO-rapport als nieuw element moet worden beschouwd en dat verweerder dit niet correct heeft beoordeeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het juiste beoordelingskader wordt gehanteerd. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14938
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.H. van den Berg-Klijbroek),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ogba Michael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. Omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist, is eiser daartegen in beroep gegaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser kan met zijn beroep namelijk niet meer bereiken dan al is bereikt: verweerder heeft een beslissing op zijn asielaanvraag genomen. Het beroep tegen het
niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Partijen zijn het er namelijk over eens dat het bestreden besluit te laat is genomen en verweerder verzet zich niet tegen een proceskostenveroordeling. De rechtbank zal in de conclusie van deze uitspraak toelichten hoe hoog deze vergoeding is.
3. Aangezien eisers beroep ook is gericht tegen het alsnog genomen inhoudelijke besluit, gaat de rechtbank hieronder daarop in.
Het beroep tegen het bestreden besluit
Wat ging er aan dit beroep vooraf?
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Eritrese nationaliteit.
5. Op 22 mei 2018 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 13 februari 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Zijn asielrelaas over problemen tijdens zijn dienstplicht, zijn daaropvolgende ontsnapping/desertie en illegale uitreis vindt verweerder ongeloofwaardig. Volgens de verklaringen van eiser zou dit in de jaren eind 2005 en 2009 hebben plaatsgevonden, maar uit informatie van de UNHCR blijkt dat hij op 7 april 2005 als vluchteling is geregistreerd in Ethiopië en dus in de door hem aangegeven tijd niet in Eritrea was. Het tegen dit besluit door eiser ingestelde (hoger) beroep is ongegrond verklaard.1 Daarmee staat het besluit van 13 februari 2020 in rechte vast.
6. Op 2 maart 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag een forensisch medisch onderzoeksrapport van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) overgelegd. Hieruit blijkt volgens eiser dat het iMMO zijn verklaringen over zijn gevangenschap en mishandeling in Eritrea ondersteunt. Ook volgt uit het rapport dat zijn littekens overeenkomen met de genoemde manieren van toegepast geweld in Eritrea. Wanneer geloofwaardig wordt geacht dat een asielzoeker eerder gemarteld of mishandeld is, dan is dat volgens artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn een sterke aanwijzing dat dit bij terugkeer naar het land van herkomst nogmaals zal gebeuren.2
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het iMMO-rapport is iets nieuws, maar het maakt de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter. De rechtbank heeft in zijn uitspraak van 16 maart 2022 al geconcludeerd dat het iMMO niet kan vaststellen of eiser tussen eind 2005 en 2009 in Eritrea was en kan de conclusie dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig moet worden geacht dan ook niet aantasten. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat op basis van het rapport teruggekomen dient te worden op het eerdere standpunt van ongeloofwaardigheid. De stelling dat de martelmethode falakka wordt toegepast in Eritrea is ontoereikend, want uit openbare bronnen volgt dat dit een zeer wijdverspreide methode is.3 Dat eiser gedetailleerd zou hebben verklaard over detenties, betrokken personen en wat er met hem is gebeurd, maakt de conclusie ook niet anders. Van belang is dat er sprake van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen, waardoor voorzienbaar is dat de uitkomsten van het iMMO niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser zullen leiden.
Het standpunt van eiser
8. Eiser voert aan dat er op basis van het iMMO-rapport genoeg informatie is voor de conclusie dat eiser eerder in Eritrea gemarteld en gedetineerd is geweest en hij daarom bij
1. Uitspraak van de rechtbank Den Haag 16 maart 2022, zaaknummer: NL20.450.
2 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake gemeenschappelijke normen voor de erkenning en internationale bescherming van vluchtelingen en staatlozen.
3 Verweerder verwijst hiervoor naar de website: [internetsite] .
terugkeer verhoogde kans loopt om opnieuw slachtoffer te worden. Ook laat dit zien dat de datum op de UNHCR-verklaring die verweerder in het eerdere besluit aan eiser tegenwerpt, dus niet kan kloppen. Daarnaast is volgens eiser relevant dat hij Eritrea illegaal heeft verlaten en dat hij tijdens zijn dienstplichtige leeftijd Eritrea heeft verlaten. Verweerder had nader moeten onderzoeken wat dit betekent voor eiser, zeker gelet op het feit dat uit het algemeen ambtsbericht Eritrea van mei 2022 en de overgelegde krantenartikelen blijkt dat als gevolg van het conflict in Tigray dienstplichtigen worden opgeroepen. Terugkeer naar Eritrea zal daarom ook om deze reden in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In beroep heeft eiser verder een nieuw asielmotief naar voren gebracht, namelijk dat hij problemen zal ondervinden doordat hij in Nederland bijeenkomsten van de Eritrean Bright Future Movement heeft bijgewoond. Dit is een organisatie die werkt aan politieke, sociale en economische veranderingen in Eritrea. Volgens het ambtsbericht van mei 2022 houden de Eritrese autoriteiten Eritreeërs in het buitenland scherp in de gaten. In het voorgaande ambtsbericht van februari 2020 staat dat personen die aan anti-regering politieke activiteiten hebben deelgenomen, bij terugkeer worden gearresteerd en naar een politiebureau worden gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser niet zonder meer niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Verweerder heeft de aanvraag namelijk niet volgens de juiste regels beoordeeld. Ook bevat het bestreden besluit motiveringsgebreken. De rechtbank licht dat hieronder toe.
10. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van eisers opvolgende aanvraag bestaat uit twee fases. In fase 1 moet verweerder onderzoeken of er nieuwe elementen of bevindingen naar voren zijn gebracht. In fase 2 moet verweerder volgens artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn beoordelen of deze nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling voor internationale bescherming in aanmerking komt.4 Dit criterium is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw. In die bepaling is opgenomen dat het erom gaat of nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in zijn uitspraak van 15 september 20225 heeft geoordeeld, kent de Nederlandse implementatiewetgeving dus een minder streng ontvankelijkheidscriterium dan is neergelegd in de Procedurerichtlijn. Daarom moet verweerder in fase 2 beoordelen of documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dat verweerder dit beoordelingskader hanteert, is ook bevestigd in het informatiebericht van verweerder van 3 oktober 2022.6 In dat bericht onderstreept verweerder dat het relevantiecriterium een minder streng criterium is en dat dit naar verwachting ertoe leidt dat meer opvolgende aanvragen ontvankelijk zullen worden verklaard. Ook geeft verweerder in dit bericht aan dat als de
niet-ontvankelijkverklaring is gebaseerd op het verkeerde criterium, dit moet worden gerepareerd.
4 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming .
6 IB 2022/91 (Niet-ontvankelijkheid opvolgende aanvragen), geldig vanaf 3 oktober 2022 tot 3 april 2023.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat het overgelegde iMMO-rapport als een nieuw element of bevinding wordt aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter ten aanzien van fase 2 het onjuiste beoordelingskader gehanteerd. In het bestreden besluit heeft verweerder namelijk beoordeeld of het overgelegde iMMO-rapport de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakt. Het standpunt van verweerder op zitting dat in het bestreden besluit wel is beoordeeld of het iMMO-rapport relevant kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag aangezien dit ook zo in het voornemen staat verwoord, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Of het iMMO-rapport de kans op internationale bescherming groter maakt is immers een andere beoordeling dan of deze relevant kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zoals verweerder heeft aangegeven in het eerder genoemde informatiebericht, dient bij een verkeerde beoordelingskader het besluit te worden gerepareerd. Dat heeft verweerder niet gedaan.
12. Alleen hierom al is het beroep gegrond, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en moet verweerder een nieuw besluit nemen, waarin hij aan de hand van het juiste criterium de aanvraag van eiser beoordeeld. In het kader van dat nieuw te nemen besluit, geeft de rechtbank aan verweerder nog het volgende mee.
13. In paragraaf C1/4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat verweerder een opvolgende aanvraag in ieder geval niet afwijst als niet-ontvankelijk als een vreemdeling voor de eerste maal een iMMO-rapport naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade overlegt en niet al eerder een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder wijkt af van dat uitgangspunt als op voorhand vaststaat dat wat de vreemdeling aanvoert niet kan afdoen aan het in de voorgaande procedure genomen besluit. Hoewel verweerder in het bestreden besluit niet expliciet aan dit criterium toetst, kan wel uit de motivering van het bestreden besluit worden afgeleid dat verweerder hiernaar heeft gekeken. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat de conclusie van het iMMO- rapport niet worden bestreden, maar dat die conclusie niet afdoet aan de eerdere conclusies over de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Verweerder verwijst hiervoor terug naar de uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2022 en wijst erop dat de martelmethode falakka volgens openbare bronnen wijdverspreid is en niet alleen in Eritrea voorkomt. De rechtbank vindt deze motivering onvoldoende. Uit de rechtspraak7 volgt dat als verweerder de conclusie van een iMMO-rapport niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, hij niet kan volstaan met het vasthouden aan de eerdere geloofwaardigheidsbeoordeling. Hij zal nader moeten motiveren waarom hij het asielrelaas nog altijd ongeloofwaardig acht, ook in het licht van het iMMO-rapport. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen. Dat heeft verweerder hier niet gedaan. De enige verwijzing van verweerder naar algemene bronnen is een verwijzing naar een Wikipedia-pagina waaruit zou moeten blijken dat de martelmethode falakka niet alleen in Eritrea plaatsvindt. Dit is geen deugdelijke motivering.
14. Daarnaast wijst de rechtbank verweerder erop dat hij volgens de Vc een opvolgende aanvraag niet als niet-ontvankelijk afwijst als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende elementen en bevindingen. Hiervan is sprake als wat de
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3615.
vreemdeling heeft aangevoerd en/of overgelegd tot het oordeel leidt dat met uitzetting van de vreemdeling artikel 3 van het EVRM wordt geschonden. Niet is gebleken dat verweerder die beoordeling heeft gemaakt. Op de zitting heeft verweerder gezegd dat dit ook niet hoeft, omdat in de eerdere procedure al is geoordeeld dat eiser geen risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt. Dat is onjuist. De Vc schrijft juist bij de beoordeling van opvolgende aanvragen voor dat wordt gekeken of wat de vreemdeling aanvoert, leidt tot het oordeel dat artikel 3 van het EVRM is geschonden. Verweerder heeft er daarnaast op zitting op gewezen dat eiser pas in zijn zienswijze voor het eerst spreekt over de risico’s die hij vanwege zijn dienstplichtige leeftijd bij terugkeer loopt om opgeroepen te worden voor de dienstplicht vanwege het conflict in Tigray. Dit is volgens verweerder te laat. De rechtbank is het ook daarmee oneens. Het klopt dat het in beginsel aan eiser is om in zijn aanvraag de nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen, maar in deze zaak kan het eiser niet worden tegengeworpen dat hij dit pas in de zienswijze heeft gedaan. De rechtbank acht daartoe van belang dat het tijdsverloop tussen de aanvraag van eiser en het voornemen van verweerder bijna twee jaar is en de situatie in de tussentijd is veranderd. Bovendien heeft eiser verwezen naar het ambtsbericht van 2022 en krantenartikelen die pas na zijn aanvraag zijn gepubliceerd. Verweerder had deze omstandigheden dan ook in zijn besluit moeten meenemen en volgens zijn beleid moeten beoordelen.
15. Tot slot merkt de rechtbank op dat eiser in beroep nog een nieuw asielmotief naar voren heeft gebracht. Gelet op de zogeheten ‘ex nunc’-beoordeling in asielzaken moet zo’n nieuw asielmotief worden beoordeeld, ook bij opvolgende aanvragen.8 Gelet op de geconstateerde gebreken is verweerder echter eerst aan zet. De rechtbank zal daarom nu niet zelf een oordeel geven over het in beroep aangevoerde nieuwe asielmotief. Verweerder zal dit in het nieuwe besluit moeten meenemen en beoordelen.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om opnieuw te beoordelen de aanvraag van eiser ontvankelijk wordt verklaard en verder inhoudelijk wordt behandeld. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door eenderde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (0,5 punt voor het indienen vanhet beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit en 1 punt voor hetverschijnen ter zitting met eenwaarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
8 Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1823.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemenmet inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot eenbedrag van€ 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr.
Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.