ECLI:NL:RBDHA:2023:4822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL23.7744, NL23.7821 en NL23.7823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Oezbeekse familie op grond van ongeloofwaardigheid en onvoldoende onderbouwing

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 april 2023, zijn de asielaanvragen van een Oezbeekse familie afgewezen. De rechtbank behandelt de zaken onder de zaaknummers NL23.7744, NL23.7821 en NL23.7823. De eisers, waaronder een vader, moeder en hun minderjarige kinderen, hebben in totaal vier keer asiel aangevraagd in Nederland. De meest recente aanvraag, ingediend op 28 juni 2022, is opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eisers over hun identiteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar de vrees voor vervolging door de Oezbeekse veiligheidsdienst wordt als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank wijst erop dat eerdere aanvragen van de eiser in 2014, 2017 en 2019 ook zijn afgewezen, waarbij verweerder geen geloof heeft gehecht aan de gestelde werkzaamheden voor de veiligheidsdienst.

De rechtbank concludeert dat de elementen die door de eisers zijn aangevoerd, zoals de westerse vorming van de dochters en de vrees voor militaire dienstplicht van de zoon, niet voldoende zijn om asiel te rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico lopen op ernstige schade. De rechtbank benadrukt dat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende zijn om de vrees voor vervolging te onderbouwen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.7744, NL23.7821 en NL23.7823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , eiser

[naam 2], geboren op [geboortedatum 2] , eiseres
en hun (minderjarige) kinderen:
[naam 3], geboren op [geboortedatum 3] , eiseres 2
[naam 4], geboren op [geboortedatum 5] , eiseres 3
[naam 5], geboren op [geboortedatum 5] , eiseres 4
[naam 6], geboren op [geboortedatum 6] , eiser 2
V-nummers: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.D. Albarda).

ProcesverloopBij (afzonderlijke) besluiten van 8 maart 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiser, eiseres, eiseres 2 en eiseres 3 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

De aanvragen van eiseres 4 en eiser 2 zijn bij afzonderlijke besluiten van eveneens
8 maart 2023 afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen, gelijktijdig met de zaken NL23.7745, NL23.7822 en
NL23.7824, op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de bestreden besluiten is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser heeft in 2014 asiel aangevraagd in Nederland. Eiser heeft tijdens het eerste gehoor naar voren gebracht dat hij tot zijn vertrek uit Oezbekistan heeft gewerkt voor de veiligheidsdienst, dat hij na zijn vertrek in Rusland heeft gewoond en dat hij in 2013 is vertrokken naar Oekraïne.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor in 2014 naar voren gebracht dat hij is gevlucht omdat er een arrestatiebevel was uitgevaardigd op grond van gefingeerde beschuldigingen.
Bij besluit van 16 september 2014 is de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft geen geloof gehecht aan de gestelde werkzaamheden voor de veiligheidsdienst. Bij uitspraak van 15 juli 2016 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft op 17 januari 2017 een opvolgende aanvraag gedaan. Bij besluit van
19 januari 2017 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiser heeft op 12 juni 2017 opnieuw een opvolgende aanvraag gedaan. Daarbij is een brief van 23 februari 2017 gevoegd, waarin door een Oekraïense jurist informatie wordt opgevraagd bij de Oezbeekse autoriteiten. Eiser heeft verder een op 16 maart 2017 gedateerde brief bij de aanvraag gevoegd, waarin volgens hem door de Oezbeekse autoriteiten wordt gereageerd. Gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar, vergelijkingsmateriaal voor dit specifieke document heeft Bureau Documenten geen oordeel kunnen geven over de echtheid van dit document. Bij besluit van 14 juni 2017 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 17 juli 2017 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 10 augustus 2017 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd.
1.4.
Op 4 februari 2019 is een aanvraag ingediend voor de Afsluitingsregeling kinderpardon. Bij besluit van 19 juni 2019 is deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van
3 augustus 2021 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 20 september 2021 door de ABRvS bevestigd.
1.5.
Op 28 juni 2022 is voor de vierde keer asiel aangevraagd. Eisers hebben hun aanvraag opnieuw onderbouwd met een brief die de door hun ingeschakelde Oekraïense jurist zou hebben verkregen van de Oezbeekse autoriteiten.
1.6.
In de op 27 februari 2023 door eisers ingediende correcties en aanvullingen is naar voren gebracht dat de twee oudste dochters westers zijn gevormd. De zoon heeft aanvullend aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer de militaire dienstplicht vreest.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Eiser heeft verklaard gezocht te worden door de staatsveiligheidsdienst;
De westerse vorming van de minderjarige dochters en de zoon;
De zoon van eisers vreest bij terugkeer naar Oezbekistan de dienstplicht te moeten vervullen.
Verweerder acht het tweede element ongeloofwaardig. In dit verband heeft verweerder overwogen dat de overgelegde brief van 19 april 2022 voortborduurt op wat in
voorgaande procedures reeds ongeloofwaardig is geacht, namelijk dat eiser door de Oezbeekse staatsveiligheidsdienst wordt gezocht. Daarbij heeft verweerder betrokken dat documentexperts -evenals in de eerdere procedures- geen uitspraak hebben kunnen doen over de echtheid van dit document en dat de verklaringen van eiser met betrekking tot de inhoud en de verkrijging van het document niet overtuigen.
De elementen 1, 3 en 4 worden door verweerder wel geloofwaardig geacht. Deze geloofwaardig geachte elementen leiden volgens verweerder niet tot de conclusie dat de twee dochters en de zoon die het betreffen moeten worden beschouwd als vluchteling dan wel dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. In dit verband heeft verweerder overwogen dat in dit geval geen sprake is van een godsdienstige of politieke overtuiging en dat van de twee dochters en de zoon verwacht mag worden dat zij zich bij terugkeer aanpassen aan de aldaar geldende normen en waarden. Ten aanzien van de vrees van de zoon bij terugkeer naar Oezbekistan de militaire dienstplicht te moeten vervullen, heeft verweerder overwogen dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat de zoon een onevenredige bestraffing te wachten staat voor dienstweigering, dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft vanwege zijn godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging en dat niet aannemelijk is dat Oezbekistan nu verwikkeld is in een militair conflict, maar dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in aanmerking zou kunnen komen voor uitstel of afstel van de dienstplicht. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als respectievelijk ongegrond en kennelijk ongegrond.
2.1.
Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Op hetgeen in beroep namens hen is aangevoerd, gaat de rechtbank – voor zover belang – hierna in.
3. Met betrekking tot de nationaliteit is in het voornemen overwogen dat
“de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht.”
3.1.
In de op 27 februari 2023 ingediende correcties is opgemerkt dat na vijf jaar verblijf in het buitenland er niet vanuit kan worden gegaan dat eisers nog immer de nationaliteit van Oezbekistan bezitten. Hiertoe is verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk van 6 maart 2023.
3.2.
Verweerder heeft vervolgens overwogen dat op basis van de overgelegde bronnen er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat eisers de Oezbeekse nationaliteit niet meer hebben. In een op 30 maart 2023 ingediende reactie is door verweerder benadrukt dat eisers op geen enkele wijze middels stukken hebben onderbouwd dat hun Oezbeekse nationaliteit zou zijn ingetrokken.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de nationaliteit geen asielmotief heeft gevormd en ook niet als zodanig is opgevoerd bij de aanvraag. De vraag of eisers nog immer de nationaliteit van Oezbekistan bezitten, is een vraag die kan opspelen in een procedure omtrent een buitenschuldvergunning. In een dergelijke procedure spelen andere vragen dan in een asielprocedure. Er worden dan inspanningen verwacht die niet te rijmen zijn met de wens van de vreemdeling om in Nederland asiel te krijgen. Zo moet onder andere gewerkt zijn aan vertrek, sprake zijn van een verzoek aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) om bemiddeling ten behoeve van vertrek en er mogen geen lopende procedures meer zijn (B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Dit sluit aan bij een constatering van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1721, blz. 40). Voor zover eisers de nationaliteit thans wel als asielmotief opvoeren ziet de rechtbank in de daarbij gegeven onderbouwing geen grond gelegen voor vernietiging van de bestreden besluiten.
4. Met betrekking tot de geloofwaardigheid van het tweede element -aangaande de gestelde problemen van eiser met de veiligheidsdienst- overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Eiser heeft met zijn aanvraag voor de vierde keer asiel aangevraagd in Nederland. Eerdere aanvragen zijn in 2016 en 2017 afgewezen. De aard van de stukken en stellingen die thans, in 2023, aan de rechtbank zijn voorgelegd verschillen niet van de stukken en stellingen die in 2016 en 2017 al zijn voorgelegd en beoordeeld. De rechtbank ziet zich daarmee geconfronteerd met een vierde asielaanvraag die feitelijk net zo is ingekleed als eerdere, afgewezen, aanvragen.
4.2.
De rechtbank heeft ter zitting de door eiser in deze procedure overgelegde stukken besproken.
Op 28 juni 2022 is door eiser een brief van 19 april 2022 overgelegd die een Oekraïense advocaat volgens hem zou hebben ontvangen van het Oezbeekse ministerie van Binnenlandse Zaken. Het verzoek dat wordt beantwoord is niet overgelegd.
Op 27 februari 2023 is wel een brief overgelegd van de Oekraïense advocaat aan de Oezbeekse autoriteiten. Tevens is een stuk overgelegd dat een antwoord van het Oezbeekse ministerie van Binnenlandse Zaken van 3 december 2021 zou zijn. Bij de stukken zit verder een brief van de Oekraïense advocaat van 14 januari 2022, waarin zij eisers bericht een verzoek te hebben ingediend, waarvan zij het antwoord heeft ontvangen.
4.3.
Verweerder heeft overwogen dat documentexperts (opnieuw) geen uitspraak hebben kunnen doen over de echtheid van het door eiser ingebrachte document. Gelet daarop wordt extra gewicht toegekend aan de verklaringen van eiser als het gaat om de inhoud van het document alsook de wijze van verkrijgen. Verweerder heeft aandacht besteed aan het in beroep aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, en hier geen onjuiste uitleg aan gegeven.
4.4.
Verweerder heeft bij de besluitvorming kunnen betrekken dat eiser zeer summier heeft verklaard over het contact met zijn Oekraïense advocaat en hoe zij voor hem zijn belangen behartigt. Zo weet eiser tijdens het gehoor van 23 februari 2023 onder andere niet te vertellen wanneer hij contact met zijn advocaat heeft opgenomen, wanneer het document ontvangen is, hoe zijn advocaat het heeft verkregen en hoe vaak contact is opgenomen met de Oezbeekse autoriteiten.
Dit kan niet worden ondervangen door de na het gehoor overgelegde stukken, nu die nog steeds vragen oproepen. Als er (voor 19 april 2022) op 3 december 2021 een reactie zou zijn gekomen van de Oezbeekse autoriteiten en op 14 januari 2022 aan eiser is bericht dat een antwoord is ontvangen, is bijvoorbeeld niet duidelijk of er na 14 januari 2022 weer een verzoek is gedaan en op welk verzoek de brief van 19 april 2022 een antwoord is.
4.5.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat advocaten uit Oekraïne dergelijke informatie kunnen opvragen in Oezbekistan. De verwijzing naar het Verdrag van Minsk en een bilaterale overeenkomst over uitwisseling van informatie tussen ministeries volstaat in dit kader niet.
Anders dan eiser betoogt mag een nadere onderbouwing wel van hem worden verwacht. Immers, is het eiser die naar voren heeft gebracht dat zijn Oekraïense advocaat tegen hem heeft gezegd dat de autoriteiten in Oezbekistan verplicht zijn om antwoord te geven op dergelijke verzoeken. In dat kader mag verwacht worden dat -in ieder geval door de desbetreffende advocaat- kenbaar wordt gemaakt welke regels hiervoor gebruikt worden. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn wens te vernemen welke dwingende bepaling eraan ten grondslag ligt dat de Oezbeekse autoriteiten elk informatieverzoek van een Oekraïense advocaat per ommegaande (moeten) beantwoorden.
4.6.
Verder heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat de Oezbeekse autoriteiten -via een buitenlandse advocaat- aan eiser zouden willen laten weten dat hij in Oezbekistan actief zal worden opgespoord en daar een strafzaak heeft lopen. Eiser heeft over deze gang van zaken, mede gelet op het voorgaande, onvoldoende inzicht geboden.
4.7.
Verweerder heeft tot slot kunnen betrekken dat de overgelegde brief van 19 april 2022 niet aansluit op informatie die is vermeld in soortgelijke brieven uit eerdere procedures (en nader was gespecificeerd).
4.8.
Op basis van deze overwegingen heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom geen waarde wordt gehecht aan de brief van 19 april 2022.
5. Met betrekking tot de zwaarwegendheid van de westerse vorming van de minderjarige dochters en de zoon overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 23 februari 2023 is door eiseres geantwoord dat er geen andere redenen zijn om asiel aan te vragen (blz. 5), ook niet ten aanzien van de dochters (blz. 12).
5.2.
In de op 27 februari 2023 door de gemachtigde van eisers ingediende correcties en aanvullingen is naar voren gebracht dat de twee oudste dochters westers zijn gevormd. Hierbij is niet aan de hand van landeninformatie inzichtelijk gemaakt welke heersende waarden en normen in Oezbekistan zouden moeten leiden tot internationale bescherming in Nederland. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit dan ook geen rekening mee kunnen houden.
5.3.
In de aanvullende gronden van 29 maart 2023 is naar voren gebracht dat de oudste, [leeftijd] , dochter het betreurt dat zij niet is gehoord tijdens de aanvraagfase. Dat dit gewenst werd, is echter ook niet bij verweerder kenbaar gemaakt, ook niet door haar moeder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 23 februari 2023. Dit kan dan ook geen grond vormen om het bestreden besluit te vernietigen.
5.4.
Eisers hebben in de aanvullende gronden van beroep van 29 maart 2023 gewezen op de volgende passage uit het Country Report Uzbekistan van de Bertelsmann Stiftung van 23 februari 2022 (blz. 25):
“In September 2019, Uzbekistan adopted the country’s first-ever gender equality law that represents a firm stance against gender-based discrimination and ensures equal rights for both sexes. This is, however, an ambitious goal in a society with deeply rooted gender stereotypes. Opportunities for men and women are far from equal. In terms of unpaid domestic labor, women continue to bear responsibility for ten times that of men, and violence against women is rarely investigated and prosecuted in courts. However, there appears to be the political will to change the status quo.”
De rechtbank ziet in deze passage, alsmede hetgeen overigens nog naar voren is gebracht,
geen grond voor het oordeel dat de door verweerder gegeven motivering niet voldoet. De ingebrachte landeninformatie is hiervoor te summier. Om een goed beeld te vormen is belangrijk dat de stellingen goed zijn onderbouwd (zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 maart 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8497).
6. Met betrekking tot de dienstplicht heeft eiser 2 in de gronden van beroep naar voren gebracht dat hij vreest voor militaire dienst voor zover hij als zoon van een vervolgde persoon in een negatief daglicht zal komen te staan. Voor wat betreft deze kwestie is verwezen naar de gronden die ten aanzien van vader zijn ingediend. De rechtbank is onder r.o. 4 ingegaan op deze gronden. Gelet op hetgeen hierbij is overwogen, slaagt het betoog van eiser 2 niet.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.