ECLI:NL:RBDHA:2023:4862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
21/4504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op basis van de Participatiewet (Pw), maar deze aanvraag werd afgewezen. Het college stelde dat eisers niet voldaan hadden aan de voorwaarden voor de toeslag, omdat zij niet konden aantonen dat hun inkomen gedurende de referteperiode van 36 maanden niet hoger was dan 100% van de bijstandsnorm.

Eisers voerden aan dat zij in de relevante periode geen eigen inkomsten hadden en dat eiseres door haar vader werd onderhouden. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eisers ligt en dat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op de individuele inkomenstoeslag.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eisers ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. De mogelijkheid tot hoger beroep werd ook toegelicht, waarbij werd aangegeven dat een hogerberoepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak ingediend moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser), uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

(gemachtigde: K. Koers).

Procesverloop

In het besluit van 29 april 2021 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eisers van 16 april 2021, ontvangen op 26 april 2021, om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 25 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Op het aanvraagformulier individuele inkomenstoeslag (aanvraag) hebben eisers vermeld dat zij zijn gehuwd. Op het aanvraagformulier wordt onder meer naar de volgende bewijsstukken "van u en/of uw partner" gevraagd: jaaropgaven over de afgelopen drie jaar en betaal -en /of uitkeringsspecificaties van het huidige maandinkomen. Eisers hebben hierop bij de aanvraag de jaaropgave 2019 van eiseres overgelegd, die ziet op de periode van 11 januari 2019 tot en met 6 augustus 2019, de jaaropgave 2020 van eiseres, die ziet op de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en de specificatie van de uitkering ingevolge de Pw naar de norm voor gehuwden over de maand april 2021.
1.2
Eiser woonde in de jaren 2017, 2018 en in 2019 tot 30 oktober, in Egypte. Eiseres is na haar echtscheiding in januari 2016 naar België verhuisd. Eiser en eiseres zijn in 2019 gehuwd. De exacte datum is onbekend. Eiseres heeft van de openbare instelling van sociale zekerheid HVW (HVW) in Antwerpen van januari 2016 tot en met juli 2018 een werkloosheidsuitkering ontvangen. In Suwinet staat dat eiseres bijstand op grond van de Pw heeft ontvangen van de gemeente Den Haag van 13 november 2018 tot en met 10 januari 2019 en van Halte Werk, gemeente Alkmaar, van 11 januari 2019 tot en met 31 juli 2019.
1.3
Verweerder heeft aan de afwijzing in het primaire besluit ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor een individuele inkomenstoeslag dat eiseres en/of eiser de afgelopen ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen hebben gehad dat gelijk is of lager dan maximaal 100 % van de geldende bijstandsnorm.
1.4
In bezwaar heeft eiseres op de vraag van een medewerker van het team Juridische Zaken van verweerder naar de inkomenspositie van eiseres over de periode van 1 augustus 2018 tot 13 november 2018 en van 11 januari 2019 tot en met 12 november 2019, geantwoord dat zij in augustus 2018 vanuit Antwerpen naar haar vader in Den Haag is verhuisd omdat haar ex-echtgenoot haar naar het leven stond. Op 14 september 2018 heeft zij zich ingeschreven op het adres van haar vader. Op 13 november 2018 is haar aanvraag om bijstand in behandeling genomen.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eisers niet hebben aangetoond dat zij beiden in de gehele periode van 27 april 2018 tot en met 26 april 2021 een inkomen hadden dat niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Onduidelijk is het inkomen van eiser in Egypte tot 14 november 2019 en het inkomen van eiseres in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 12 november 2018. Ook voldoet eiser niet aan de voorwaarde dat hij geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
2. Eisers zijn het op de hierna te bespreken gronden niet met het college eens.
3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers als volgt.
3.1
Het college kan op een daartoe strekkend verzoek van een persoon die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen. Dat staat in artikel 36, eerste lid, van de Pw.
3.2
De gemeenteraad van Rijswijk heeft, ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Rijswijk 2017 (Verordening) vastgesteld.
3.3
In artikel 2:1, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat een alleenstaande (ouder) of gehuwde een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Pw heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
3.4
De aanvrager van een individuele inkomenstoeslag moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op die toeslag. Eisers moesten dus aannemelijk maken dat hun inkomen in de referteperiode van 36 maanden, die loopt van 27 april 2018 tot en met 26 april 2021, niet hoger is geweest dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm. De bewijslast rust in beginsel op eisers.
3.5
Eisers hebben aangevoerd dat eiseres in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 12 november 2018 geen eigen inkomsten had en door haar vader werd onderhouden. Dat eiseres bij haar vader woonde betekent nog niet dat zij ook door haar vader financieel werd onderhouden. Eiseres heeft haar stelling niet nader met stukken onderbouwd. Deze grond van eisers slaagt dan ook niet.
3.6
Eiser heeft de aanvraag ook ondertekend. Om die reden faalt de grond dat zijn inkomen in de referteperiode niet relevant is. Dat hij in de periode voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in november 2019 geen inkomsten had en is onderhouden door zijn ouders is ook in beroep niet onderbouwd. Ook in zoverre faalt het beroep.
3.7
Dat eiser vanwege zijn knieklachten en beperkte kennis van de Nederlandse taal geen uitzicht heeft op inkomensverbetering hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. Ook die grond treft geen doel.
4. Uit 3.5 tot en met 3.7 volgt dat het beroep ongegrond is.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.