ECLI:NL:RBDHA:2023:4901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.6477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en pushbacks

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming ingediend, en Bulgarije had op 23 december 2022 ingestemd met het verzoek om eiser terug te nemen.

Eiser voerde aan dat Bulgarije niet langer als veilig kon worden beschouwd vanwege systematische pushbacks, en dat de rechtbank nader onderzoek had moeten doen naar de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er in Bulgarije sprake is van pushbacks, dit niet automatisch betekent dat de overdracht van eiser naar Bulgarije onveilig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat in zijn specifieke geval het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kon worden toegepast, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hanna),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.6478, op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 1 november 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft Bulgarije daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 23 december 2022 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat in Bulgarije systematisch pushbacks plaatsvinden. Ter onderbouwing verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 maart 2023 [2] , de AIDA-rapporten [3] , het rapport van Amnesty International van 29 maart 2022 en een artikel van de ECRE van 10 september 2021. Eiser meent dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na een overdracht aan Bulgarije. Tot slot heeft eiser ter zitting verzocht om zijn zaak aan te houden in afwachting van de zitting bij de Afdeling [4] op 18 april 2022.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [5]
5. Niet in geschil is dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks en dit wordt in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [6] In geschil is of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders naar Bulgarije.
6. Eiser is er niet in geslaagd om concrete aanknopingspunten te leveren op grond
waarvan kan worden geconcludeerd dat hij als Dublinterugkeerder ook het reële risico loopt
om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde
land, zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een
asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt
namelijk geen specifieke informatie over de situatie van Dublinterugkeerders die te maken
hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. Het enkele gegeven dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden maakt dat niet anders. Uit het claimakkoord volgt dat sprake is van een expliciet akkoord op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA-rapport, wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen is er geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder hier nader onderzoek dient te doen. De rechtbank volgt hiermee niet de door eiser overgelegde rapporten en de uitspraak van zittingsplaats Arnhem.
7. Gelet op de voorgaande conclusie ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de uitkomst van de procedure bij de Afdeling, af te wachten.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.AIDA Country Report: Bulgaria update 2020 en 2021.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022,