ECLI:NL:RBDHA:2023:4949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
C/09/603697 / HA ZA 20-1163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van weidegrond en de verplichtingen tot natuurontwikkeling in het kader van het NatuurNetwerk Nederland

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen de Provincie Zuid-Holland, Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) en de Gemeente Krimpenerwaard. De zaak betreft de verkoop van weidegrond door [eiser 1] aan BBL in 2010, met als doel de realisatie van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Eisers vrezen dat een deel van de verkochte grond niet voor natuurontwikkeling zal worden gebruikt, maar voor woningbouw of andere sociaal-maatschappelijke voorzieningen. Ze stellen dat BBL en de Provincie tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst om natuur te ontwikkelen op de grond.

De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen. De rechtbank oordeelde dat BBL en de Provincie geen verplichting hadden om natuur te ontwikkelen op de verkochte grond, zoals eisers stelden. De rechtbank concludeerde dat de tekst van de koopovereenkomst geen garantie of verplichting bevatte voor BBL en de Provincie om de grond voor natuurdoeleinden te gebruiken. Bovendien werd het beroep van eisers op dwaling en onrechtmatige daad afgewezen, omdat de Provincie en de Gemeente niet onrechtmatig hadden gehandeld in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan.

De rechtbank benadrukte dat de Gemeente geen partij was bij de koopovereenkomst en dat de aanpassingen in het bestemmingsplan niet in strijd waren met de verplichtingen van BBL of de Provincie. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/603697 / HA ZA 20-1163
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
te [plaats],
eisende partijen,
advocaat: mr. R.A. van Helvoirt te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.PROVINCIE ZUID-HOLLAND, te Den Haag,

advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam,
2.
BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, te Utrecht,
advocaat: mr. M.K.L. Berkvens te Den Haag,
3.
GEMEENTE KRIMPENERWAARD, te Stolwijk,
advocaat: mr. G.A. van der Veen te Rotterdam,
gedaagde partijen.
De eisende partijen zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als “[eiser 1]” en “[eiser 2]” en gezamenlijk als “[eisers]”. De gedaagde partijen worden afzonderlijk “de Provincie”, “BBL” en “de Gemeente” genoemd en gezamenlijk “gedaagden”.

1.Inleiding

De kern van de zaak
1.1.
[eiser 1] heeft in 2010 weidegrond ten oosten van Gouderak aan BBL verkocht. De aanleiding voor de verkoop was de realisatie van het NatuurNetwerk Nederland (NNN), waarvoor onder meer de Provincie verantwoordelijk is. In de koopovereenkomst van 25 augustus 2010 (hierna: de Koopovereenkomst) staat: “
Het verkochte is door verkoper gebruikt ten behoeve van agrarische exploitatie en zal door het bureau worden gebruikt ten behoeve van natuurontwikkeling.
1.2.
In 2019 heeft de Gemeente het bestemmingsplan ‘Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard’ vastgesteld. Door een in de gemeenteraad aangenomen amendement op dit plan is een hectare van de door [eiser 1] verkochte vier hectare weidegrond buiten de grenzen van het NNN komen te vallen. De Provincie heeft deze aanpassing overgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. [eisers] vrezen nu dat de betreffende hectare weidegrond niet wordt gebruikt om natuur te realiseren, maar om woningen te bouwen of sociaal-maatschappelijke voorzieningen, zoals sportvelden, aan te leggen. Zij vinden dat BBL en de Provincie tekortgeschoten zijn in de nakoming van de op hen rustende verplichting uit de Koopovereenkomst om natuur te ontwikkelen op de verkochte grond. Bovendien hebben de Gemeente en de Provincie met de vaststelling van het bestemmingsplan respectievelijk de aanpassing van de Omgevingsverordening onrechtmatig jegens hen gehandeld, aldus [eisers].
1.3.
[eisers] vorderen daarom dat BBL, de Provincie en de Gemeente alle drie worden veroordeeld zich ervoor in te spannen dat op alle door [eiser 1] verkochte weidegrond natuur wordt gerealiseerd. In ieder geval willen [eisers] dat gedaagden voorkomen dat op de weidegrond woningen worden gebouwd of sociaal maatschappelijke voorzieningen worden aangelegd. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan willen [eisers] dat de verkoop van de betreffende hectare grond wordt teruggedraaid. Gedaagden moeten daar waar nodig aan meewerken. In het uiterste geval willen [eisers] een financiële compensatie.
De indeling van dit vonnis
1.4.
Dit vonnis is als volgt ingedeeld:
  • in nr. 2 van het vonnis is weergegeven hoe de procedure is verlopen;
  • in nr. 3 van het vonnis zijn enkele feiten opgenomen die van belang zijn voor de beoordeling van deze zaak. Het gaat hier over feiten waarover tussen partijen geen discussie bestaat of die blijken uit de door hen overgelegde bijlagen (producties), waarvan de inhoud niet of onvoldoende is weersproken;
  • in nr. 4 van het vonnis wordt nader uiteengezet welke vorderingen [eisers] hebben ingesteld;
  • in nr. 5 van het vonnis staat de beoordeling van de vorderingen en de verweren die gedaagden daartegen hebben aangevoerd. Deze beoordeling mondt uit in de uitspraak (het dictum);
  • in nr. 6 van het vonnis staat de uitspraak. Daarin worden de vorderingen van [eisers] afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 november 2020 met producties 1 t/m 39;
  • de conclusie van antwoord van de Provincie;
  • de conclusie van antwoord van BBL, met producties 1 t/m 5;
  • de conclusie van antwoord van de Gemeente, met producties 1 t/m 3;
  • het tussenvonnis van 13 juli 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging aanvullende producties van de Gemeente, met productie 4 en een in kleur gekopieerde versie van haar conclusie van antwoord;
  • de akte overlegging producties van [eisers], met producties 40 t/m 42.
2.2.
Op 1 december 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat daar door partijen is gezegd. Deze aantekeningen zitten in het griffiedossier.
2.3.
Ter zitting is de datum voor dit vonnis bepaald op 11 januari 2023. Om organisatorische redenen heeft de rechtbank de vonnisdatum moeten uitstellen tot vandaag,
1 februari 2023.

3.De feiten

3.1.
Het natuurbeleid in Nederland wordt voor een belangrijk deel gevormd door het NNN. Tot 2013 werd dit de Ecologische Hoofdstructuur (de EHS) genoemd. De Provincie is (mede)verantwoordelijk voor de realisatie van het NNN in Zuid-Holland. Zij heeft nu tot doel uiterlijk in 2027 een aaneengesloten natuurnetwerk van circa 5.800 ha in de provincie te realiseren. Onderdeel hiervan is Programma Veenweiden Krimpenerwaard.
3.2.
De Provincie en vijf gemeenten (die later zijn gefuseerd tot de Gemeente) hebben in 2014 de Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard 2014-2021 ondertekend. Hierin zijn afspraken gemaakt over de toekomst van de Krimpenerwaard. Ook zijn enkele gronden ten oosten van Gouderak aangewezen voor de ontwikkeling van natuur. De voorloper van de Gebiedsovereenkomst was het Veenweidepact Krimpenerwaard uit 2005.
3.3.
Het Veenweidepact Krimpenerwaard is uitgelegd in de brochure ‘Grondverwerving in de Krimpenerwaard’ uit 2008:

Waarom deze brochure?
De Krimpenerwaard is een veenweidegebied met een eigen identiteit. Om het waardevolle en unieke natuurlandschap te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst is het nodig om de inrichting van het gebied aan te passen. (...) Hierover zijn afspraken gemaakt in het Veenweidepact Krimpenerwaard. Het uitvoeren van deze afspraken maakt het nodig om op sommige plaatsen in de Krimpenerwaard gronden te verwerven die nu nog eigendom zijn van (agrarische) ondernemers of particuliere grondbezitters of om afspraken met hen te maken over een nieuwe functie van de gronden. Mogelijk behoort u ook tot deze grondeigenaren. In deze brochure leggen we uit hoe de grondverwerving in de Krimpenerwaard vorm gaat krijgen.(...)

2.Wat gaat er gebeuren?

(...)
Grondverwerving
Een groot deel van de nieuwe natuur die binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in de Krimpenerwaard valt, wordt gerealiseerd door middel van het aankopen van gronden. De provincie Zuid-Holland heeft besloten dat deze grondverwerving actief plaatsvindt op basis van volledige schadeloosstelling. Het uitgangspunt hierbij is dat de grondeigenaar binnen de begrenzing na het verkopen of het verplaatsten van zijn gronden of bedrijf dezelfde vermogens- en inkomenspositie heeft als ervoor. Hiervoor hebben de wet en de rechters mede op basis van jurisprudentie bepaald hoe dit rechtvaardig moet gebeuren. Het bieden van volledige schadeloosstelling heeft als voorwaarde dat alle voor de EHS begrensde gronden, ook echt de functie natuur krijgen. Dit betekent dat dit in het uiterste geval gerealiseerd wordt door middel van onteigening.(...)

3.Afspraken over grondverwerving in de Krimpenerwaard

(...)
Onteigening
De overheden willen de nieuwe natuurgebieden snel aanleggen. Volgens afspraak in het Veenweidepact moet de EHS in de Krimpenerwaard in 2013 klaar zijn. Ook om deze afspraak na te komen, is besloten dat onteigening in het ultieme geval mogelijk moet zijn.(...)

5.Wat gebeurt er als u benaderd wordt

Als u grond heeft binnen de nieuwe natuurgebieden, krijgt u te maken met de gevolgen van het Veenweidepact. U heeft de mogelijkheid om uw gronden binnen de natuurbegrenzing te verkopen, uit te ruilen met andere gronden en in sommige delen van het natuurgebied kunt u zelf natuur realiseren door middel van particulier natuurbeheer.(...)

Omdat wij goed beseffen dat het proces van grondverwerving, ruil en particulier natuurbeheer voor veel grondeigenaren grote consequenties heeft en daarbij gecompliceerd is, vindt u in het kader een overzicht van de grondverwerving stap voor stap.
Grondverwerving stap voor stap
DLG neemt contact met u op voor het maken van een afspraak.
DLG komt bij u langs voor een eerste oriënterend gesprek.
Aankopers van DLG voeren een taxatie uit.
Aankopers van DLG maken een afspraak voor de toelichting op het bod.
DLG bevestigt het bod daarna schriftelijk.
De grondeigenaar gaat akkoord of komt met een tegenvoorstel. (advies: neem een eigen adviseur in de arm die ook een taxatie maakt).
Onderhandelingen over taxatie vindt plaats.
Bij overeenstemming wordt een koopovereenkomst opgemaakt.
De koopovereenkomst wordt door de notaris omgezet in een akte die na ondertekening wordt ingeschreven in het kadaster. (...)
Tegenvoorstel grondeigenaar
Het is aan te raden dat de grondeigenaar een eigen deskundige inhuurt voor de onderhandelingen en een eventueel tegenbod uitbrengt op het bod van DLG. Bij de uiteindelijke overeenkomst tussen de grondeigenaar en DLG worden de kosten voor deze deskundige tot een vastgesteld maximum vergoed. Het bod van DLG en het eventuele tegenvoorstel vormen samen de basis voor de onderhandelingen.
Overeenstemming
Op het moment dat u en DLG overeenstemming bereiken, wordt een overeenkomst opgesteld. De ondertekende koopovereenkomst wordt naar de notaris verzonden. De notaris stelt op basis hiervan een akte van levering op die, na ondertekening door beide partijen, wordt ingeschreven bij het kadaster. In de akte zijn onder meer opgenomen:
  • de uit te betalen vergoedingen;
  • de mogelijkheden van voortgezet gebruik;
  • afspraken over bodemonderzoek en;
  • eventuele bijzondere voorwaarden.
3.4.
Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft op 11 augustus 2009 een brief gestuurd aan [eisers], waarin staat:

Geachte [eisers],
Een gedeelte van uw eigendommen is gelegen binnen de herbegrenzing zoals afgesproken in het Slotadvies Strategiegroep Veenweidepact. Het gaat om de percelen die in de bijlage vermeld staan en zoals op de bijgevoegde kaart ter indicatie is aangegeven.
DLG verwerft in opdracht van de provincie Zuid-Holland de gronden welke zijn gelegen binnen de hierboven aangehaalde herbegrenzing. De aangekochte percelen zullen op naam worden gesteld van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).
DLG heeft de heren [naam 1] en [naam 2] opdracht gegeven om als BBL aankopers met u in onderhandeling te treden. Op 6 augustus is de heer [naam 1] bij u op bezoek geweest om het aanbod uit te brengen toe te lichten.
Onder de voorwaarden zoals verder in deze brief vermeld is een bod uitgebracht € 294.000,- kosten koper, zijnde de totale schadeloosstelling voor de aankoop van circa 04.0036 hectare. (...)
Dit aanbod wordt uitgebracht onder de navolgende voorwaarden:
  • dit aanbod behoeft goedkeuring van de directeur BBL en de gemandateerde namens de provincie Zuid-Holland; de goedkeuring is mede afhankelijk van het al dan niet verontreinigd zijn van de onroerende zaak;
  • een koopovereenkomst wordt gesloten onder de algemene voorwaarden bij koop van het Bureau Beheer Landbouwgronden;
  • het aanbod omvat de volledige schadeloosstelling in relatie met de verwerving van 04.00.36 hectare grond die is gelegen binnen de herbegrenzing (zie bijlagen);
  • (...)
(...)
Ik vertrouw er op u hiermee een passend aanbod te hebben gedaan.”
3.5.
DLG heeft op 25 augustus 2010 een brief gestuurd aan [eisers], waarin staat:

Bijgaand zend ik u 3 exemplaren van de koopovereenkomst betreffende de verkoop van 04.00.36 ha aan Bureau Beheer Landbouwgronden. Deze overeenkomst is reedst in concept voorgelegd aan uw adviseur, de heer [naam 3].
3.6.
Op 25 augustus 2010 hebben [eiser 1] en BBL de Koopovereenkomst gesloten, waarbij aan BBL zijn verkocht de percelen weidegrond te Gouderak, sectie B, nummers 573, 574, 575, 2444, 2451, 2454, en (delen van) nummers 2668, 2669 en 2673 (hierna: de weidegrond). Dit betreft een totale oppervlakte van 40.036 m2. BBL heeft aan [eiser 1] een koopsom van € 310.000,- betaald. In de Koopovereenkomst staat verder nog opgenomen:

Het verkochte is door verkoper gebruikt ten behoeve van agrarische exploitatie en zal door het bureau worden gebruikt ten behoeve van natuurontwikkeling.”
3.7.
In de bijzondere algemene voorwaarden bij de koopovereenkomst staat:

Artikel 7 Bezwaren
Verkoper verklaart tegen de voor natuurontwikkeling c.a. noodzakelijke planologische wijzigingen op het verkochte geen bezwaren te zullen (laten) maken en elk handelen of nalaten dat de uitvoering van het/de in voorbereiding zijnde/komende bestemmingsplan(nen) kan verhinderen of vertragen na te laten, (...) op straffe van een direct opeisbare boete (...)”.
3.8.
Op 17 februari 2011 heeft [eiser 1] bij notariële leveringsakte de weidegrond overgedragen aan BBL.
3.9.
De Provincie is op 1 januari 2014 economisch eigenaar geworden van (delen van) de percelen 2668, 2669 en 2673 (nu genummerd B4545 en B4546). De Provincie is sinds 4 november 2016 ook juridisch eigenaar van deze percelen.
3.10.
Toen [eiser 1] de percelen weidegrond aan BBL verkocht was het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied (Gouderak)’ van toepassing. Op de weidegrond rustte de bestemming: ‘Agrarische Doeleinden’ met de nadere aanwijzing: ‘geen gebouwen toegestaan’. Deze bestemming wordt op de kaarten aangegeven met de kleur ‘lichtgroen’.
3.11.
Op 5 maart 2019 heeft de Gemeente het bestemmingsplan ‘Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard’ vastgesteld. Met dit plan wordt een planologisch kader vastgesteld voor de realisatie van de afgesproken natuur- en wateropgave uit het NNN in de Krimpenerwaard. Bij de bespreking van het voorgestelde bestemmingsplan is amendement A19-16 ‘Ontgrenzen ten oosten van kern Gouderak in zuidelijke richting’ aangenomen. De reden hiervoor is dat de Gemeente voorziet dat binnen afzienbare tijd behoefte ontstaat aan bouwgrond voor woningbouw en maatschappelijke voorzieningen (sportvelden) rondom Gouderak. Zij vond het passend daarvoor logisch geschikte gronden aan te wijzen en deze niet te bestemmen voor de realisatie van het NNN.
3.12.
De Gemeente heeft de Provincie gevraagd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland een gebied ten oosten van Gouderak op deze strategische locaties te ontgrenzen. De Provincie heeft dit verzoek gehonoreerd. In de brief van 11 april 2019 van de Provincie aan de Gemeente is dit toegelicht. Dezelfde uitleg staat in de publicatie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland – wijzigingsbesluit NNN Krimpenerwaard:

Uw gemeenteraad heeft op 5 maart jl. het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard vastgesteld. (...) U doet het verzoek het NNN aan te passen op de wijzigingen van het bestemmingsplan. (...)
Wij hebben besloten om het NNN aan te passen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland overeenkomstig de wijzigingen in het bestemmingsplan. (...)
Toetsing aan de doelen van de natuuropgave en afspraken in de Gebiedsovereenkomst
De vijf amendementen zijn alle getoetst op de invloed op de te realiseren natuurdoelen, zoals afgesproken in de Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard 2014-2021. Vanwege de ligging van de buiten de begrenzing gebrachte percelen, vaak direct aan een doorgaande weg nabij bouwpercelen, is er geen sprake van een onevenredige inbreuk op de natuur- en landschapswaarden in dit gebied.
Voor de definitieve begrenzing van het NNN geldt, conform de afspraken die zijn vastgelegd in de Gebiedsovereenkomst, dat er circa 2.250 ha natuur gerealiseerd wordt in de Krimpenerwaard. Er mag een afwijking hierop gemaakt worden van 1%. De wijziging van ca. 9,75 ha valt, tezamen met de eerder aangenomen wijzigingen binnen de 1%.
Enkele aanpassingen aan de begrenzing van het NNN in het bestemmingsplan zijn gedaan met het oog op mogelijke toekomstige uitbreiding van het dorpsgebied. Wij willen u er op wijzen dat wij, met het aanpassen van het NNN in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, niet bij voorbaat instemmen met de beoogde dorpsuitbreidingen. Hiervoor is een afzonderlijke procedure nodig. (...)
3.13.
De ontgrenzing valt deels over de door [eiser 1] aan BBL verkochte weidegrond. Het gevolg is dat ongeveer een hectare van de door [eiser 1] verkochte percelen weidegrond de bestemming ‘agrarisch met waarden’ (lichtgroen) houdt en niet ten behoeve van de realisatie van het NNN zal wijzigen in de bestemming ‘natuur – extensief agrarisch medegebruik’ (donkergroen).
3.14.
[eisers] hebben op verschillende manieren bezwaar gemaakt tegen deze planologische ontwikkelingen. Samen met dorpsgenoten hebben zij beroep ingesteld tegen het besluit van de Gemeente van 5 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard”.
3.15.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij beslissing van 12 mei 2021 het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft daartoe – voor zover nu van belang – het volgende overwogen:
“6.3. Voor zover (...) stellen dat er sprake is van contractbreuk en daarmee ook een schending van het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat de raad krachtens zijn publiekrechtelijke bevoegdheden, na afweging van alle betrokken belangen, bestemmingen en voorschriften voor gronden kan vaststellen in een bestemmingsplan. Eigendomsverhoudingen staan hieraan in beginsel niet in de weg. Dat de raad zich omwille van de contracten heeft vastgelegd over hoe hij zijn bevoegdheden zou uitoefenen – wat daar verder ook van zij – is niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is aannemelijk dat in dat verband toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit (...) dit redelijkerwijs konden en mochten afleiden. Overigens was de gemeente ook geen partij bij de contracten voor de verkoop van de percelen van de desbetreffende families aan het Bureau Beheer Landbouwgronden, respectievelijk de provincie Zuid-Holland. Dat daarin zou zijn overeengekomen dat de percelen moesten worden ingezet ten behoeve van de ontwikkeling van de natuur en deel uit zullen maken van het NNN bindt de raad dan ook niet. Dat de toegekende agrarische bestemming contractbreuk is, – wat hier verder ook van zij – betreft dit een privaatrechtelijke kwestie, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Overigens merkt de Afdeling op dat ter zitting is gebleken dat de koopovereenkomst met familie [naam 4] is ontbonden en dat deze familie haar gronden weer terug in eigendom heeft, terwijl de familie [naam 5] en de familie [eisers] een civiele procedure zijn gestart tegen het Bureau Beheer Landbouwgronden respectievelijk de provincie Zuid-Holland.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft de raad het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. De betogen slagen niet.(...)
11.1.
Met het plan en de aanvaarding van amendement A19-16 is aan de betreffende gronden in het deelgebied Middelblok alsnog de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. De Afdeling stelt vast dat deze bestemming, gelet op artikel 3, lid 3.1, van de planregels niet voorziet in de mogelijkheid tot woningbouw of de aanleg van sportvelden.
11.2.
Uit de aanvaarding van het amendement A19-16 volgt dat de raad heeft afgezien van de bestemming "Natuur - Extensief agrarisch medegebruik" omdat - kort samengevat - daarmee uitbreiding van de kern van Gouderak in de vorm van woningbouw of de aanleg van sportvelden niet meer mogelijk is, terwijl het voor de leefbaarheid en vitaliteit van de kern voor de middellange termijn noodzakelijk is om ruimte voorhanden te hebben buiten de bestaande kern en buiten de aangewezen bouwlocatie Gouderak-Oost, om zo sturing te kunnen geven aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken, zoals de verplaatsing van de sportvelden. Daarbij verwijst de raad ook naar de "Gemeente Ouderkerk Structuurvisie 2030" van 16 mei 2011 (hierna: de Structuurvisie), waarin staat dat voor de leefbaarheid van de kern Gouderak de eigen woningbehoefte in en aansluitend op Gouderak dient te worden opgevangen en waarin een mogelijke bouwlocatie is gesitueerd aan de oostkant van Gouderak, aansluitend op en evenwijdig aan het dijkvak Middelblok. De raad stelt dat de hiervoor genoemde bouwlocatie geheel is gesitueerd buiten de begrenzing van het NNN en dat de raad daarom aan deze gronden, voor zover deze binnen het plangebied van het ontwerpplan waren gesitueerd, de bestemming "Agrarisch met waarden" heeft toegekend. De raad heeft toegelicht dat het niet past om, ondanks de voorzienbare behoefte, daarvoor geschikte gronden aan te wijzen als natuurgronden. Als de bouwgrond in de nabije toekomst daadwerkelijk nodig is, is het volgens de raad niet alleen inefficiënt om de natuurbestemming ongedaan te maken, maar bovendien de vraag of dat zonder aantasting van het NNN wel mogelijk is.
11.3.
In het licht van deze motivering bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zijn keuze om aan de gronden niet de bestemming "Natuur - Extensief agrarisch gebruik" toe te kennen in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd. De door appellanten gestelde omstandigheden dat er ook andere locaties voor woningbouw beschikbaar zijn en andere geschiktere locaties voor de verplaatsing van de huidige sportvelden, leiden niet tot dat oordeel. Niet uitgesloten is immers dat in de toekomst op de betreffende gronden, al dan niet onder beperkende voorwaarden, woningbouw of de aanleg van sportvelden zouden kunnen worden toegestaan.(...)
13.4.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontgrenzing niet tot gevolg heeft dat de natuurdoelen in het plan niet langer kunnen worden behaald. Er bestaat dan ook geen grond voor oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. De omvang van het gebied waarop de ontgrenzing betrekking heeft is, in verhouding tot het totale gebied waarop de natuurontwikkeling plaatsvindt, beperkt en deze gronden zijn niet cruciaal voor het NNN. Dit wordt bevestigd in het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 9 april 2019.(...)
14.1.
Uit wat hiervoor is overwogen onder 11.3 volgt dat de raad aan zijn keuze om geen natuurbestemming mogelijk te maken in redelijkheid eventuele toekomstige woningbouwplannen en de eventuele toekomstige aanleg van sportvelden ten grondslag heeft kunnen leggen. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter belang heeft kunnen toekennen aan deze belangen dan aan de belangen van omwonenden bij behoud van hun uitzicht en een natuurbestemming op de nabij hun woningen gelegen gronden.
De Afdeling volgt appellanten niet in hun stelling dat dit plan leidt tot aantasting van het woongenot, aangezien deze gronden in het voorheen geldende plan eveneens een agrarische bestemming hadden. Daarnaast is de Afdeling niet gebleken dat de door appellanten gestelde financiële schade door het behoud van die agrarische bestemming zo groot is dat de raad in redelijkheid niet heeft kunnen afzien van de natuurbestemming.
3.16.
Met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan ‘Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard’ onherroepelijk geworden. Op dit moment is nog geen nieuw bestemmingsplan in voorbereiding voor wat betreft de lichtgroen gekleurde delen van de door [eiser 1] verkochte weidegrond.

4.De vorderingen

4.1.
Hierna worden de door [eisers] geformuleerde primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen weergegeven. De rechtbank heeft deze vorderingen in vier categorieën ingedeeld (dik en onderstreept):
‘Het alsnog realiseren van natuur op de weidegrond’
I. [eisers] vorderen BBL, de Provincie en Gemeente ieder te veroordelen zich per direct, op wat voor manier dan ook, in ieder geval zoals beschreven onder nummer 140 van de dagvaarding, ervoor in te spannen dat de relevante percelen alsnog binnen de NNN-begrenzing komen te vallen en dat daarop alsnog natuur wordt ontwikkeld, althans te voorkomen dat op deze percelen sociaal-maatschappelijke voorzieningen en/of woningen worden gerealiseerd, op straffe van een dwangsom;
‘Het gedeeltelijk terugdraaien van de verkoop van de weidegrond’
II.
subsidiair:
[eisers] vorderen:
a) de Koopovereenkomst tussen [eiser 1] en BBL gedeeltelijk, namelijk alleen voor wat betreft de weidegrond die buiten de grenzen van het NNN is gevallen (ter zitting is de vordering op dit punt verminderd) te vernietigen;
b) voor recht te verklaren dat deze vernietiging ook de Provincie en/of de tussen BBL en de Provincie tot stand gekomen koopovereenkomst raakt;
c) voor recht te verklaren dat de relevante percelen als gevolg van de vernietiging achteraf gezien het vermogen van [eiser 1] nooit hebben verlaten;
d) BBL en de Provincie ieder te veroordelen binnen vijf werkdagen na dit vonnis mee te werken aan de feitelijke ongedaanmaking van de verkoop en levering van de relevante percelen door [eiser 1] aan BBL en vervolgens de levering van de relevante percelen door BBL aan de Provincie, door deze percelen in het Kadaster op naam van [eiser 1] te registreren,
een en ander op straffe van een dwangsom;
III.
meer subsidiair
[eisers] vorderen BBL en de Provincie te veroordelen binnen vijf werkdagen na dit vonnis mee te werken aan de overdracht van de relevante percelen aan hen, waartoe zo nodig de Koopovereenkomst gedeeltelijk, namelijk alleen voor wat betreft de weidegrond die buiten de grenzen van het NNN is gevallen (ter zitting is de vordering op dit punt verminderd) moet worden ontbonden, met bepaling dat als BBL en/of de Provincie deze medewerking niet verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van hun wilsverklaring in de notariële akte(n), waarna de aldus opgemaakte leveringsakte(n) rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers worden ingeschreven;
‘Een Financiële compensatie’
IV.
uiterst subsidiair:
[eisers] vorderen BBL, de Provincie en de Gemeente hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van het verschil in waarde van de relevante percelen tussen natuur danwel woningbouw en/of sociaal-maatschappelijke voorzieningen;
Overige vorderingen:
[eisers] vorderen tot slot gedaagden te veroordelen tot betaling van € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
Gedaagden voeren verweer.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank beoordeelt de vorderingen hierna per categorie. Voor zover nodig gaat zij daarbij in op de stellingen van partijen.
‘Het alsnog realiseren van natuur op de weidegrond’
5.2.
De primaire vordering van [eisers] is gericht tegen BBL, de Provincie en de Gemeente.
5.3.
[eisers] leggen aan deze vordering in de eerste plaats ten grondslag dat BBL en de Provincie in de Koopovereenkomst de verplichting op zich hebben genomen om de verkochte weidegronden tot natuur te ontwikkelen. Tot op heden is op de weidegrond geen natuur ontwikkeld en dus zijn BBL en de Provincie volgens [eisers] tekortgeschoten in de nakoming van die verplichting. [eisers] willen dat de nakoming alsnog zo snel mogelijk plaatsvindt.
5.4.
Daarnaast baseren [eisers] de primaire vordering op de onrechtmatige daad die de Gemeente en de Provincie in hun ogen jegens hen heeft begaan met de vaststelling van het bestemmingsplan respectievelijk de aanpassing van de Omgevingsverordening.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de primaire vordering niet kan worden toegewezen en legt hieronder uit waarom. Daarbij wordt eerst ingegaan op (de uitleg van) de Koopovereenkomst en daarna op het gestelde onrechtmatige handelen door de Gemeente en de Provincie.
De Koopovereenkomst
5.6.
Allereerst is het belangrijk vast te stellen dat de Gemeente geen partij is bij de Koopovereenkomst en dat zij geen rol heeft gespeeld bij de totstandkoming ervan. Uit de Koopovereenkomst vloeien dan ook voor de Gemeente geen verplichtingen voort. Voor zover de vordering van [eisers] tegen de Gemeente gebaseerd is op de Koopovereenkomst, wijst de rechtbank die vordering al daarom af.
5.7.
De Provincie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook zij geen (ook niet indirect) partij is bij de Koopovereenkomst. [eisers] en BBL zijn het daar niet mee eens. In de stukken hebben partijen hierover een uitgebreid debat gevoerd, maar de rechtbank vindt dat deze discussie in het midden kan worden gelaten. Datzelfde geldt overigens ook voor de discussie van partijen over de vraag of – kort gezegd – de primaire vordering feitelijk wel uitvoerbaar is. De rechtbank is namelijk van oordeel dat in de Koopovereenkomst voor de koper geen verplichting jegens de verkoper ([eiser 1]) is opgenomen tot realisatie van natuur op de bewuste weidegrond. Dit alleen al maakt dat de primaire vordering – voor zover hierop gebaseerd – niet toewijsbaar is. De rechtbank legt dit oordeel hierna uit.
5.8.
Omdat partijen het niet eens zijn over de uitleg van de Koopovereenkomst, moet de rechtbank deze uitleggen. Volgens vaste jurisprudentie kan deze uitleg niet worden gegeven op grond van alleen de taalkundige betekenis van die overeenkomst, maar is daarbij beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.9.
[eisers] baseren hun stelling dat BBL en de Provincie op grond van de Koopovereenkomst verplicht zijn de weidegrond te ontwikkelen tot natuur in de eerste plaats op de hiervoor al geciteerde zin in de Koopovereenkomst: “
Het verkochte is door verkoper gebruikt ten behoeve van agrarische exploitatie en zal door het bureau worden gebruikt ten behoeve van natuurontwikkeling.” BBL en de Provincie vinden dat hiermee hoogstens een feitelijke mededeling is gedaan over een gebruiksvoornemen. [eisers] stellen echter dat deze zin veel meer betekent dan dat, namelijk dat BBL en de Provincie jegens hen verplicht zijn het verkochte ten behoeve van natuurontwikkeling te gebruiken. Er zou volgens hen zelfs sprake zijn van een door BBL en de Provincie gegeven garantie dat het verkochte voor uitsluitend dat doel zal worden gebruikt.
5.10.
De rechtbank is met BBL en de Provincie van oordeel dat uit de tekst van de aangehaalde zin uit de Koopovereenkomst niet blijkt dat partijen die verplichting of garantie voor ogen hebben gehad. Gelet op de hiervoor genoemde maatstaf bij de uitleg van overeenkomsten, is die taalkundige uitleg niet zonder meer beslissend en zal de rechtbank onderzoeken of er nog (andere) aanknopingspunten zijn voor de stelling van [eisers] dat dit toch de bedoeling van partijen bij de Koopovereenkomst is geweest.
5.11.
In dit verband is van belang dat tussen partijen vast staat dat het Veenweidepact Krimpenerwaard 2005 de aanleiding is geweest voor de start van de onderhandelingen in 2009 tussen BBL en [eisers] over de verkoop van de weidegrond en het sluiten van de Koopovereenkomst in 2010. In de hiervoor geciteerde brochure ‘Grondverwerving in de Krimpenerwaard’ uit 2008 is uitgelegd wat op dat moment het doel van de grondverwerving was. Uiterlijk in 2013 moest 2.450 hectare nieuw natuurgebied zijn aangelegd in de Krimpenerwaard. Ook is uitgelegd welk stappenplan daarvoor zou worden gebruikt. De in de nrs. 3.4 en 3.5 aangehaalde brieven van DLG/BBL aan [eisers] sluiten daar op aan. [eisers] doen een beroep op deze omstandigheden ter onderbouwing van hun standpunt over de uitleg van de Koopovereenkomst.
5.12.
Uit het feit dat de grondverwerving geschiedde in het kader van de uitvoering van het Veenweidepact Krimpenerwaard, volgt echter nog niet dat BBL en/of de Provincie zich in de Koopovereenkomst jegens [eiser 1] hebben verplicht om op de verkochte weidegrond natuur te realiseren. Binnen redelijke grenzen kunnen beleidsplannen en planologische afspraken tussen overheidsorganen in verband met actuele ontwikkelingen en nieuwe inzichten worden aangepast. Dit blijkt ook uit de in nr. 3.15 aangehaalde overwegingen van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Dit betekent dat ook een voorgenomen gebruiksbestemming van in het kader van dergelijke plannen of afspraken verworven gronden aan verandering onderhevig kan zijn. Dat geldt dus ook voor de verandering van de (voorgenomen) gebruiksbestemming van de door BBL en/of de Provincie verworven weidegronden die onderwerp uitmaken van de Koopovereenkomst. [eisers] konden dan ook aan de enkele vermelding van die voorgenomen gebruiksbestemming in de Koopovereenkomst niet het vertrouwen ontlenen dat BBL en/of de Provincie die bestemming niet zouden wijzigen.
5.13.
De rechtbank heeft bovendien geen aanwijzingen dat [eisers] en BBL tijdens de gesprekken en onderhandelingen over de verkoop van de weidegrond hebben gesproken over een verplichting of garantie van BBL en de Provincie om daadwerkelijk natuur te ontwikkelen. [eisers] hebben hierover in hun stukken zelf geen informatie gegeven. De beschikbare gegevens zijn afkomstig van BBL, want die heeft de brochure en de nog beschikbare aan [eiser 1] gestuurde brieven bij de rechtbank ingediend. Om hierover wat meer duidelijkheid te krijgen heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling aan [eiser 2] gevraagd ([eiser 1] heeft de zitting niet bijgewoond) hoe de onderhandelingen zijn verlopen en wat toen vooral is besproken.
5.14.
[eiser 2] heeft uitgelegd dat zij en [eiser 1] in 2009 door een vertegenwoordiger zijn benaderd, die zich aan hen heeft voorgesteld als werkend in opdracht van de Provincie. Deze vertegenwoordiger heeft uitleg gegeven over de grondverwerving in de Krimpenerwaard. Ook had hij folders bij zich waarin uitleg stond. [eisers] hebben daaruit begrepen dat zij twee opties hadden: de nieuwe natuur in eigen beheer ontwikkelen of de weidegrond verkopen aan BBL. Anders zou onteigening volgen. Ook begrepen zij uit de uitleg dat de nieuwe natuur in 2013 moest zijn gerealiseerd. Zij voelden daarom druk snel te beslissen. Dat was erg moeilijk voor hen, omdat de weidegrond al generaties van de familie was. [eiser 2] heeft verteld dat [eisers] in de onderhandelingen daarom vooral hebben ingezet op het kunnen behouden van het land tot aan de wetering. Daarop konden zij dan nog schapen en paarden houden. Dit was voor BBL met het oog op de gewenste natuurontwikkeling destijds geen optie. Omdat [eisers] om financiële redenen geen kans zagen op de bewuste percelen zelf natuur te realiseren en zij geen onteigening wilden riskeren, hebben zij gekozen voor verkoop van de weidegrond.
5.15.
De rechtbank maakt uit deze toelichting op dat over de beoogde realisatie van natuur door [eisers] en BBL slechts is gesproken als 1) de aanleiding voor de grondverwerving en 2) de reden dat BBL niet akkoord wilde gaan met de wens van [eisers] om een gedeelte van de betrokken percelen te behouden. De inzet van [eisers] in de onderhandelingen die destijds zijn gevoerd lijkt, afgezien van de koopprijs van de percelen, vooral gericht te zijn geweest op het buiten de verkoop houden van een deel van de grond. Uit de door [eiser 2] gegeven toelichting blijkt niet dat [eisers] in de onderhandelingen hebben gevraagd om zekerheid dat daadwerkelijk natuur zou worden gerealiseerd. Uit de stukken en de toelichting die vanwege BBL ter zitting is gegeven, blijkt ook niet dat van de kant van BBL daarover toezeggingen zijn gedaan.
5.16.
Ook uit de overige gedingstukken kan de rechtbank niet afleiden dat [eisers] en BBL hebben gesproken of onderhandeld over een verplichting, garantie of anderszins zekerheid dat op alle weidegrond natuur zou worden gerealiseerd. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat is gesproken over de koopprijs. Aanvankelijk heeft BBL een bedrag van € 294.000 geboden en uiteindelijk is een koopprijs van € 310.000 afgesproken en in de Koopovereenkomst opgenomen. Die koopprijs is gebaseerd op de destijds (en thans nog steeds) geldende bestemming ‘Agrarische Doeleinden’ met de nadere aanwijzing ‘geen gebouwen toegestaan’. [1] Andere punten van onderhandeling worden in de stukken niet genoemd. [eisers] hebben daar verder ook niets over gesteld.
5.17.
[eisers] hebben nog een beroep gedaan op artikel 7 van de bijzondere algemene voorwaarden bij de Koopovereenkomst. Daarin staat kort gezegd dat [eiser 1] geen bezwaren zal (laten) maken tegen de voor natuurontwikkeling c.a. noodzakelijke planologische wijzigingen op de verkochte weidegronden. Deze bepaling bevat echter geen aanwijzing dat BBL en/of de Provincie een verplichting op zich hebben genomen of gegarandeerd dat nieuwe natuur op de weidegronden zou worden gerealiseerd. De bepaling houdt alleen voor [eiser 1] een verplichting in. Het is onjuist de bepaling als het ware om te draaien in een spiegelbeeldige verplichting voor BBL en de Provincie om op de verkochte weidegrond natuur te ontwikkelen.
5.18.
[eisers] hebben verder nog gewezen op de overeenkomsten die hun buren – [naam 5] en [naam 4] – met BBL dan wel de Provincie hebben gesloten. Dit leidt niet tot een ander oordeel. De overeenkomsten van [naam 5] en [naam 4] zijn van (veel) latere datum, respectievelijk eind 2011 en 2018, dan de Koopovereenkomst. De overeenkomst van [naam 5] komt nog het meest met de Koopovereenkomst overeen. Nog afgezien van het feit dat het in deze zaak om uitleg van de Koopovereenkomst gaat en niet om uitleg van overeenkomsten die de buren hebben gesloten, constateert de rechtbank dat in de overgelegde koopovereenkomst tussen BBL en [naam 5] is opgenomen: “
Het verkochte (...) zal door het bureau worden gebruikt ten behoeve van natuur, zulks ter uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur in het kader van het project Veenweidepact Krimpenerwaard.” Anders dan [eisers] hebben aangevoerd bevat deze bepaling niet “overduidelijk” een op BBL of de Provincie rustende verplichting of garantie. Hier geldt wat de rechtbank heeft overwogen in nr. 5.10 overeenkomstig.
5.19.
[eisers] hebben tot slot nog de mate van professionaliteit in de onderlinge verhouding van partijen aan de orde gesteld in combinatie met het feit dat de tekst van de Koopovereenkomst is opgesteld door BBL.[eisers] zijn particulieren, terwijl BBL een overheidsinstantie en professionele partij was. [eisers] hebben echter niet concreet gemaakt welke rol dit gegeven heeft gespeeld in de totstandkoming van de Koopovereenkomst. Ook hebben zij niet uitgelegd waarom dit een reden zou moeten zijn om de door hen gegeven uitleg te volgen.
5.20.
Daar komt bij dat [eisers] zich hebben laten bijstaan door hun financieel adviseur, wijlen de heer [naam 3]. De gesprekken en onderhandeling hebben plaatsgevonden over een langere periode, in 2009 en 2010. De rechtbank maakt daaruit op dat [eisers] de gelegenheid hebben gehad het aanbod van BBL en (de consequenties van) de afspraken in de Koopovereenkomst zorgvuldig te overwegen, daarbij bijgestaan door een professionele partij. De rechtbank merkt op dat [eisers] zich ook hadden kunnen laten bijstaan door een deskundige op het gebied van onroerendgoedtransacties, indien zij hun financieel adviseur op dat gebied niet deskundig genoeg vonden. In de brochure ‘Grondverwerving in de Krimpenerwaard’ uit 2008 worden grondeigenaars expliciet aangemoedigd een deskundige in te schakelen om zo voldoende tegenwicht te kunnen bieden in het aankoopproces van gronden. De keuze om, naast of in de plaats van hun financieel adviseur, niet de bijstand in te roepen van een in onroerendgoedtransacties gespecialiseerde deskundige, komt voor rekening en risico van [eisers] zelf en kan nu niet een argument zijn om de Koopovereenkomst in hun voordeel uit te leggen.
5.21.
Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat de rechtbank het niet eens is met het betoog van [eisers] dat uit de inhoud en strekking van de Koopovereenkomst overduidelijk blijkt dat partijen hebben bedoeld met elkaar een verplichting of garantie af te spreken dat BBL en ook de Provincie op de weidegrond natuur zouden realiseren. Integendeel, indien het de bedoeling van partijen was geweest om een dergelijke verplichting of garantie overeen te komen, dan had het voor de hand gelegen dat dat expliciet in de Koopovereenkomst tot uitdrukking zou zijn gebracht. Dat is niet het geval. Bovendien had het in dat geval voor de hand gelegen dat in de Koopovereenkomst concreet zou zijn uitgewerkt hoe aan de verplichting of garantie uitvoering zou worden gegeven en wat de consequenties zouden zijn als deze niet werden nagekomen. Terecht hebben BBL en de Provincie opgemerkt dat ook die concrete uitwerking, waarbij te denken valt aan een meerwaardeclausule, een terugleveringsverplichting, een kettingbeding of een kwalitatieve verplichting, in de Koopovereenkomst ontbreekt.
5.22.
[eisers] hebben ook voor het overige geen feiten aangevoerd die, indien al juist, meebrengen dat hun uitleg van de Koopovereenkomst juist is. Zij hebben hun stelling daarover dus onvoldoende feitelijk onderbouwd tegenover het verweer van BBL en de Provincie. Er is dan geen ruimte voor verdere bewijslevering. Het horen van getuigen, zoals [eisers] in dit kader hebben aangeboden, is daarom niet aan de orde.
5.23.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat BBL en de Provincie in de Koopovereenkomst de verplichting op zich hebben genomen om op de door [eiser 1] verkochte weidegrond natuur te ontwikkelen. Zij kunnen dus ook niet (toerekenbaar) tekort zijn geschoten in de nakoming van deze verplichting. Hierop strandt de op de Koopovereenkomst gebaseerde vordering van [eisers].
Onrechtmatige daad Provincie
5.24.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ook moet worden afgewezen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen van de Provincie. [eisers] maken de Provincie in dit verband namelijk precies dezelfde verwijten als ter zake van het hiervoor al besproken en niet gehonoreerde beroep op het niet nakomen door de Provincie van de Koopovereenkomst. [eisers] hebben slechts gesteld dat de Provincie de Omgevingsverordening niet op verzoek van de Gemeente had mogen aanpassen, in verband met hun (onjuist gebleken) standpunt dat de Provincie op grond van de Koopovereenkomst verplicht zou zijn om natuur te realiseren op de betrokken percelen. Nu die verplichting niet bestaat en andere feiten die een onrechtmatige daad van de Provincie zouden kunnen opleveren, niet zijn gesteld en evenmin zijn gebleken, zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Onrechtmatige daad Gemeente
5.25.
De rechtbank is van oordeel dat de primaire vordering ook ten aanzien van de Gemeente moet worden afgewezen.
5.26.
Het besluit van de Gemeente tot vaststelling van het bestemmingsplan van 5 maart 2019 is naar aanleiding van het onder meer door [eisers] ingesteld beroep door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State getoetst. Daarbij is – in een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke procedure – gekeken naar de inhoud en de manier van totstandkoming van het besluit. Dit blijkt wel uit de hiervoor geciteerde delen van de uitspraak. De Raad van State heeft op basis daarvan definitief uitspraak gedaan en beslist dat het besluit in stand blijft. Dit oordeel, over de processuele en materiële rechtmatigheid van het in stand gebleven besluit, is voor de burgerlijk rechter bindend. Dit betekent dat [eisers] zich nu in deze procedure niet met succes kunnen beroepen op de onrechtmatigheid van het besluit van de Gemeente tot vaststelling van het bestemmingsplan.
‘Het gedeeltelijk terugdraaien van de verkoop van de weidegrond’
Dwaling
5.27.
[eisers] hebben deze subsidiaire vordering alleen gericht tegen BBL en de Provincie. Zij willen dat de Koopovereenkomst partieel – alleen voor wat betreft de hectare weidegrond die buiten de grenzen van het NNN is komen te vallen – wordt vernietigd. Zij doen daartoe een beroep op dwaling.
5.28.
[eisers] hebben in de dagvaarding toegelicht dat de dwaling
nietziet op de te realiseren bestemming van de weidegronden. De dwaling heeft betrekking op de door BBL gedane toezegging of zelfs gegeven garantie dat tot natuurontwikkeling zou worden overgegaan en dat zij daartoe alle maatregelen zouden nemen. De eigenschap waarover [eisers] stellen te hebben gedwaald is dus de door BBL gedane toezegging en/of garantie. Volgens [eisers] was deze eigenschap van zo’n doorslaggevende betekenis geweest, dat zij zonder deze eigenschap de koop niet zouden hebben gesloten. De dwaling is volgens hen te wijten aan door BBL en Provincie zonder enig voorbehoud verstrekte inlichtingen, voorafgaand aan het sluiten van de Koopovereenkomst en ook in de tekst van de Koopovereenkomst (artikel 6:228 lid 1, sub a, BW). [eisers] laten de mogelijkheid open dat BBL en de Provincie te goeder trouw onjuiste inlichtingen hebben gegeven. Zij doen dan in dat verband een beroep op wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1, sub c, BW). [eisers] menen hoe dan ook dat het totstandkomingsgebrek moet leiden tot de gevorderde partiële vernietiging van de Koopovereenkomst.
5.29.
De rechtbank is van oordeel dat de subsidiaire vordering ten aanzien van BBL moet worden afgewezen. Los van de vraag of aan alle andere vereisten voor (wederzijdse) dwaling is voldaan, geldt dat [eisers] niet met feiten concreet hebben gemaakt dat (vertegenwoordigers van) BBL tijdens de onderhandelingen of bij de totstandkoming van de Koopovereenkomst inlichtingen, toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan waaruit is af te leiden dat zij de verplichting op zich nam op alle weidegrond natuur te realiseren. De rechtbank verwijst voor wat betreft de gang van zaken bij de onderhandelingen en het sluiten van de Koopovereenkomst naar het gedeelte hiervoor over de uitleg van de Koopovereenkomst.
5.30.
[eisers] hebben niet uitgelegd op welke manier de Provincie betrokken is bij de door hen gestelde dwaling. Zij had geen betrokkenheid bij de onderhandelingen en totstandkoming van de Koopovereenkomst. Zij heeft in dat kader dus geen inlichtingen, toezeggingen of andere uitlatingen gedaan, ook niet over de gestelde verplichting tot realisatie van natuur in de Koopovereenkomst. Een feitelijke toelichting en/of onderbouwende stukken ontbreken. De subsidiaire vordering wordt dus ook ten aanzien van de Provincie afgewezen.
De overige op het niet nakomen van de Koopovereenkomst dan wel op een onrechtmatige daad gebaseerde (meer) subsidiaire vorderingen
5.31.
Deze vorderingen delen hetzelfde lot als de hiervoor beoordeelde vorderingen. Zij worden afgewezen hetzij omdat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming door BBL of de Provincie in de nakoming van een op hen rustende verplichting uit de Koopovereenkomst, hetzij omdat geen sprake is van een door BBL, de Provincie of de Gemeente jegens [eisers] gepleegde onrechtmatige daad.
‘Een Financiële compensatie’
5.32.
Onder verwijzing naar wat zij in nr. 5.31 heeft overwogen, wijst de rechtbank deze vordering af voor zover deze is gebaseerd op de daar genoemde grondslagen.
Onvoorziene omstandigheden
5.33.
[eisers] stellen dat – als geen sprake blijkt te zijn van een uitvoeringsgebrek danwel een totstandkomingsgebrek – uit het feitencomplex in ieder geval blijkt dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Deze zijn volgens hen zodanig dat BBL en de Provincie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de Koopovereenkomst mogen verwachten. Ten tijde van de contractsluiting was volgens [eisers] onvoorzien dat de Gemeente naderhand de ambitie zou hebben op een deel van de verkochte weidegrond woningen te bouwen of sociaal maatschappelijke voorzieningen aan te leggen, welke ambitie vervolgens is ondersteund door de Provincie.
5.34.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] deze stelling onvoldoende onderbouwd. Los van de vraag of aan de andere criteria is voldaan, geldt dat de vaststelling van de bestemming van de weidegrond geen onvoorziene omstandigheid is. In de brochure ‘Grondverwerving in de Krimpenerwaard’ uit 2008 is benoemd dat het voor de realisatie van de nieuwe natuur in de Krimpenerwaard noodzakelijk is de bestemming van gronden te wijzigen. Dat bij de bestemmingsvaststelling de afspraken uit het Veenweidepact Krimpenerwaard door andere besluiten of afspraken zouden worden doorkruist was altijd een reëel risico. Het is een feit van algemene bekendheid dat overheidsbeleid en ruimtelijke plannen aan verandering onderhevig zijn, ook al wordt dat niet direct door betrokkenen verwacht. Dit is juist een belangrijke reden dat bij onroerendgoedtransacties vaak afspraken worden gemaakt, zoals een meerwaardeclausule of terugleveringsbeding.
Ongerechtvaardigde verrijking
5.35.
[eisers] stellen tot slot nog dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De verrijking bestaat volgens hen uit het waardeverschil tussen natuurgrond en grond waarop sportvelden of woning worden gebouwd.
5.36.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] deze stelling onvoldoende hebben onderbouwd. Voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet volgens artikel 6:212 BW worden gesteld dat sprake is van een verrijking, van een verarming, van een verband tussen de verrijking en de verarming en tot slot moet ook vast komen staan dat voor de verrijking geen redelijke grond bestaat.
5.37.
[eisers] hebben niet met feiten en omstandigheden concreet gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan. [eisers] en BBL hebben met elkaar onderhandeld over de koopprijs voor de weidegrond. Dit is gebeurd volgens de uitgangspunten die zijn verwoord in brochure ‘Grondverwerving in de Krimpenerwaard’ uit 2008. Daarin staat: “
De provincie Zuid-Holland heeft besloten dat deze grondverwerving actief plaatsvindt op basis van volledige schadeloosstelling. Het uitgangspunt hierbij is dat de grondeigenaar binnen de begrenzing na het verkopen of het verplaatsten van zijn gronden of bedrijf dezelfde vermogens- en inkomenspositie heeft als ervoor. Hiervoor hebben de wet en de rechters mede op basis van jurisprudentie bepaald hoe dit rechtvaardig moet gebeuren.” [eiser 1] heeft voor de weidegrond een koopprijs ontvangen die mede is bepaald aan de hand van de op het moment van verkoop geldende bestemming. Het relevante deel van weidegrond hield na de ontgrenzing dezelfde ‘lichtgroene’ bestemming (zie ook nr. 5.16). Daarin is geen verandering opgetreden. Van een verrijking of verarming is dus geen sprake.
Conclusie
5.38.
De conclusie na al het voorgaande is dat [eisers] ongelijk krijgen. De rechtbank zal de door hen ingestelde primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen afwijzen.
5.39.
[eisers] hebben tot slot aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten zijn gemaakt om in rechte voldoening van de financiële compensatie te verkrijgen. Omdat de betreffende vordering wordt afgewezen, deelt de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten hetzelfde lot.
Proceskosten
5.40.
[eisers] worden in het ongelijk gesteld en daarom veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van gedaagden voor ieder van hen afzonderlijk als volgt vastgesteld:
- griffierecht
656,00
- salaris advocaat (tarief II)
1.196,00
(2 punten × € 598,00)
Totaal
1.852,00
5.41.
[eisers] doen een beroep op de hardheidsclausule van artikel 237 lid 1 en 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [eisers] willen niet meer griffierecht aan gedaagden vergoeden dan de rechtbank van henzelf heeft geheven. Zij vinden het onterecht dat gedaagden ieder met een eigen advocaat hebben geprocedeerd en daarmee onnodig extra kosten hebben veroorzaakt. De rechtbank is dat niet met [eisers] eens. Gedaagden nemen ieder ten opzichte van [eisers] een eigen rechtspositie in. Zij hebben ieder voor zich – ook waar de vorderingen en onderliggende grondslagen aan dezelfde partijen zijn gericht – een eigen en soms ook afwijkend standpunt ingenomen. Het is dus alleszins begrijpelijk dat deze partijen apart van elkaar hebben geprocedeerd. De proceshouding van gedaagden leidt niet tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals het vijfde lid van genoemd artikel vereist.
5.42.
De rechtbank begroot de nakosten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief op € 173,00, te vermeerderen met € 90,00 in geval van betekening.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af;
6.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, die tot aan dit vonnis aan de kant van gedaagden voor ieder van hen afzonderlijk worden vastgesteld op:
  • € 1.852,00, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
  • € 173,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 90,00 in geval van betekening;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
2008

Voetnoten

1.Partijen zijn het erover eens dat indien destijds zou zijn uitgegaan van de bestemming ‘natuur – extensief agrarisch medegebruik’ de koopprijs lager zou zijn geweest.