ECLI:NL:RBDHA:2023:5027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
C/09/637428 / FA RK 22-7327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging alimentatieplicht op grond van artikel 1:160 BW na samenwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw. De man verzocht de rechtbank om te verklaren dat zijn alimentatieverplichting was geëindigd, omdat de vrouw sinds 19 juni 2022 samenwoont met een nieuwe partner, [naam03]. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van 2012 tot 2021 gehuwd zijn geweest en dat in een echtscheidingsconvenant was opgenomen dat de alimentatieverplichting van de man zou eindigen indien de vrouw ging samenwonen als waren zij gehuwd, mits zij de man voorafgaand aan de samenwoning op de hoogte stelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en [naam03] een duurzame affectieve relatie hebben en dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen dat zij samenwonen. De rechtbank heeft onder andere gekeken naar observaties van een recherchebureau, waaruit bleek dat [naam03] regelmatig bij de vrouw verbleef en betrokken was bij haar kinderen. De vrouw had echter niet voldaan aan de voorwaarde om de man voorafgaand aan de samenwoning in kennis te stellen, waardoor de rechtbank oordeelde dat de alimentatieverplichting van de man per 19 juni 2022 was geëindigd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw geen terugbetalingsplicht heeft voor de ontvangen alimentatie, omdat zij deze had gebruikt voor de betaling van de hypotheek van de voormalige echtelijke woning. De man werd wel veroordeeld tot betaling van de kosten van het rechercheonderzoek, omdat de vrouw hem niet tijdig had geïnformeerd over haar samenwoning. De proceskosten werden gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-7327
Zaaknummer: C/09/637428
Datum beschikking: 11 april 2023

Alimentatie

Beschikking op het op 28 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. F.E. van Nisselrooij te Zutphen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Ahmadi te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 2 maart 2023, met bijlagen, van de man;
  • het F9-formulier van 5 maart 2023, met bijlagen, van de vrouw;
  • het F9-formulier van 10 maart 2023, met bijlagen, van de man.
Op 14 maart 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaat. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk01] 2012 tot [datum echtscheiding01] 2021.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de door partijen getroffen en in een convenant opgenomen regelingen zijn opgenomen in de beschikking.
- In dit convenant is – voor zover van belang – opgenomen dat de man aan de vrouw maandelijks € 1.100,-- bruto per maand aan partneralimentatie voldoet tot 1 juni 2025. Daarnaast is opgenomen dat in afwijking van het in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalde, de alimentatieverplichting van de man wordt opgeschort in het geval de vrouw gaat samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registeren en dat de alimentatieverplichting herleeft indien de samenleving van de vrouw binnen een periode van zes maanden eindigt door welke oorzaak ook. Voorwaarde voor dit herleven van de alimentatieverplichting is dat de vrouw vóór de aanvang van de samenleving de man schriftelijk in kennis stelt van haar voornemen te gaan samenleven, onder mededeling van het tijdstip waarop de samenleving zal aanvangen en van de naam van degene met wie zij zal gaan samenleven. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan, dan geldt artikel 1:160 BW onverkort, ook in geval van samenleven.

Verzoek en verweer

De man verzoekt – met wijziging van de beschikking [beschikkingsdatum01] 2020 –:
- voor recht te verklaren dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw
met ingang van 19 juni 2022 is geëindigd, althans een beslissing als de rechtbank
juist acht.
- de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de bedragen die de man ter zake van partneralimentatie aan de vrouw over de periode vanaf 19 juni 2022,
althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, heeft voldaan, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het
verzoekschrift;
- de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de kosten van het rapport van
[bedrijfsrecherche01] van € 18.150,--;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Ook verzoekt de vrouw zelfstandig te bepalen dat er bij toewijzing van het verzoek van de man geen terugbetalingsplicht geldt voor de vrouw en dat zij niet wordt veroordeeld in de onderzoeks- en proceskosten van de man.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij later door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De man stelt dat de vrouw al geruime tijd een nieuwe partner heeft en sinds 19 juni 2022 met deze partner samenwoont als waren zij gehuwd. De man stelt verder dat de vrouw hem niet voorafgaand aan de samenwoning in kennis heeft gesteld van de samenwoning, waarmee zij de afspraak tussen partijen, zoals neergelegd in artikel 18 van het echtscheidingsconvenant heeft geschonden. Op grond van artikel 18 van het convenant, in samenhang met artikel 1:160 BW, is de verplichting tot betaling van partneralimentatie geëindigd, aldus de man.
Nu de man een wijziging van omstandigheden heeft gesteld, kan hij worden ontvangen in zijn verzoek.
Artikel 1:160 BW
Op grond van artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat, dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleving van de vrouw met haar nieuwe partner [naam03] ( [naam03] ) in de zin van artikel 1:160 BW, is gelet op de wetstekst en de jurisprudentie vereist dat tussen de vrouw en haar partner een affectieve relatie van duurzame aard bestaat, die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Volgens vaste rechtspraak vergt het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in artikel 1:160 BW besloten liggende sanctie dat deze bepaling restrictief wordt uitgelegd, wat meebrengt dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen.
De rechtbank moet beoordelen of de man, in het licht van voornoemde criteria, voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die, als zij vast komen te staan, tot de slotsom leiden dat de vrouw samenwoont met [naam03] als waren zij gehuwd, in de zin van artikel 1:160 BW.
Affectieve relatie van duurzame aard
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de vrouw en [naam03] een affectieve relatie hebben die duurzaam van aard is.
Samenwoning
De man stelt dat dat uit de observaties in het rechercherapport blijkt dat de vrouw en [naam03] veel bij elkaar verblijven, de naam van [naam03] op het naambordje bij de voordeur van de woning van de vrouw staat, hij betrokken is bij de kinderen van de vrouw, zij samen op vakantie gaan en andere gezamenlijke uitstapjes ondernemen. [naam03] neemt zorgtaken op zich, zowel naar de vrouw als haar kinderen. Ook is [naam03] sociaal ingevoerd bij de ouders van de vrouw. [naam03] heeft een sleutel van de woning van de vrouw en hij verblijft daar het grootste deel van de tijd.
De vrouw stelt dat zij niet duurzaam samenleeft met [naam03] . [naam03] en zij hebben ieder hun eigen woning. [naam03] is mantelzorger voor zijn demente vader en hij woont daar ook. [naam03] is in de periode van het onderzoek vaker dan normaal bij de vrouw geweest omdat de man zich in mei 2022 bedreigend heeft uitgelaten jegens de vrouw, waardoor zij vreest voor haar veiligheid. Volgens de vrouw heeft de man te kampen met agressieproblematiek. De vrouw heeft hierdoor last van paniek- en angstaanvallen waarvoor zij medicatie gebruikt. De naam van [naam03] op het naambordje van de woning is alleen bedoeld om de man af te schrikken en is geen symbool van samenleving aldus de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat de vrouw met [naam03] samenwoont. Uit het rechercherapport blijkt dat er door het recherchebureau is geobserveerd over de periode juli 2022 - oktober 2022. Gedurende deze gehele periode zijn de voertuigen van de man, te weten zijn auto, zijn motor en zijn bedrijfswagen, bij de woning van de vrouw gesignaleerd, zowel overdag als ‘s-nachts. Uit het rechercherapport blijkt dat [naam03] om 0.00 uur nog bij de vrouw in de woning is en ook om 7.00 uur de volgende ochtend bij de woning van de vrouw wordt gezien. Dit wordt door de vrouw niet betwist. Zij betwist wel dat dit betekent dat [naam03] bij haar overnacht. Volgens haar vertrekt [naam03] (bijna) elke nacht na 0.00 uur om voor zijn vader te zorgen en is hij voor 7.00 uur ’s-ochtends weer terug. Dit acht de rechtbank onaannemelijk. Het komt de rechtbank om te beginnen vreemd voor dat de vader van [naam03] alleen tussen 0.00 en 7.00 uur hulpbehoevend is. Bovendien is geconstateerd dat de voertuigen van [naam03] ’s ochtends op dezelfde plek staan als de avond ervoor. Ook dit wordt door de vrouw niet betwist, maar zij verklaart dit met het argument dat [naam03] met een andere auto reed, die niet bij de woning van de vrouw geparkeerd stond. Ook dit acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank acht dan ook aangetoond dat [naam03] (het merendeel van) de nachten bij de vrouw in haar woning overnacht. Dat er volgens de vrouw dat er geen gezamenlijke slaapkamer in de woning is, maakt dit niet anders. Verder is geobserveerd dat [naam03] regelmatig de hond van de vrouw uitlaat en haar kinderen naar school brengt. Ook beschikt [naam03] over een sleutel van de woning. Daar komt nog bij dat uit het rechercherapport blijkt dat de vader van [naam03] ook heeft verklaard dat zijn zoon niet bij hem woont maar in [woonplaats01] . Verder weegt de rechtbank mee dat de vrouw (op Vaderdag) een naambordje aan de woning heeft bevestigd waarop ook de naam van [naam03] staat. De man heeft een bijbehorend kaartje dat hij van zijn dochter kreeg overgelegd, waaruit valt af te leiden dat het naambordje is opgehangen omdat [naam03] nu deel uitmaakt van het gezin van de vrouw. In dat licht bezien acht de rechtbank het argument van de vrouw dat zij het naambordje alleen heeft opgehangen om de man af te schrikken niet aannemelijk. De rechtbank gaat voorbij aan het argument van de vrouw dat de periode waarin het onderzoek is uitgevoerd niet als bewijs kan dienen voor de werkelijke situatie op lange termijn. De vrouw voert aan dat [naam03] in die periode vaker bij haar is geweest omdat zij in die periode erg angstig was voor de man. Tegelijkertijd merkt zij op dat zij nu nog steeds heel angstig is. Het komt de rechtbank daarom niet aannemelijk voor dat [naam03] nu minder bij de vrouw zou zijn. Daarbij is op de zitting gebleken dat de vrouw inmiddels zwanger is van [naam03] . Ook in dat licht bezien acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [naam03] nu minder bij de vrouw is dan is de onderzoeksperiode. Tot slot maakt het feit dat de man nog op het adres van zijn vader staat ingeschreven het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers, het aanhouden van een “eigen” woning sluit naar vaste rechtspraak samenwonen niet uit.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw en [naam03] samenwonen in de woning van de vrouw.
Wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding
Naar vaste rechtspraak geldt dat van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging onder meer sprake is als de samenwonenden hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding, hetzij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Niet vereist is dat van een financiële verstrengeling van beide inkomens moet zijn gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en wat op zitting is besproken volgt dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging. De rechtbank neemt hierbij de volgende – door de man onder verwijzing naar het rechercherapport gestelde en door de vrouw niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste – feiten en omstandigheden in aanmerking. [naam03] is in het gezin van de vrouw geïntegreerd, wat ook door de vrouw is bevestigd. Dat dit mede komt, zoals de vrouw aanvoert, omdat de vrouw en [naam03] elkaar al heel lang kennen doet daar niet aan af. De vrouw en [naam03] rijden in elkaars auto en [naam03] zorgt voor haar kinderen en de hond. Ook gaan de vrouw en [naam03] samen op vakantie en doen zij samen boodschappen. Zij eten regelmatig (zo niet elke dag) samen. De vrouw heeft niet aangetoond dat [naam03] zijn eigen kosten draagt. Zij heeft bankafschriften overgelegd van boodschappen die zij heeft betaald, maar niet blijkt dat zij [naam03] om een vergoeding vraagt, terwijl zij erkent dat [naam03] elke avond mee eet met het gezin. Verder heeft de vrouw bevestigd dat zowel zij als [naam03] boodschappen doen voor het gezin, maar zij heeft niet gesteld dat er onderling een verrekening plaatsvindt. Alles in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank het aannemelijk acht dat er sprake is van wederzijdse verzorging en een gezamenlijke huishouding.
Conclusie: samenwonen als ware men gehuwd
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden dat tussen de vrouw en [naam03] sprake is van een bestendige invulling van hun affectieve relatie op een wijze die getuigt van een (praktisch) dagelijks samenleven in lotsverbondenheid gedurende zekere tijd, waardoor dit samenleven kenmerken draagt van een huwelijksverhouding en wel in die mate dat artikel 1:160 BW van toepassing is. Partijen zijn in artikel 17 van het echtscheidingsconvenant met elkaar overeengekomen dat in afwijking van het in artikel 1:160 BW bepaalde de alimentatieverplichting van de man wordt opgeschort als de vrouw gaat samenwonen als ware zij gehuwd. Echter, in artikel 18 zijn partijen ook overeengekomen dat als de vrouw niet voldoet aan de voorwaarde dat zij de man op de hoogte brengt van haar samenwoning, artikel 1:160 BW onverkort geldt. Nu de vrouw niet heeft voldaan aan deze voorwaarde betekent dit dat de man, vanaf het moment dat de samenleving tussen de vrouw en [naam03] aanving, niet langer gehouden was een bijdrage in haar levensonderhoud te doen.
Ingangsdatum einde alimentatieverplichting
De man stelt zich op het standpunt dat de alimentatieverplichting op grond van 1:160 BW is geëindigd in ieder geval per 19 juni 2022, naar de rechtbank begrijpt de datum waarop het naambordje waarop ook de naam van [naam03] staat aan de woning is bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat het veranderen van het naamplaatje aan de woning van de vrouw aangemerkt kan worden als de datum waarop zij is gaan samenwonen met [naam03] in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank zal de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie dan ook beëindigen met ingang van 19 juni 2022.
Terugbetaling ontvangen alimentatie door de vrouw
De man stelt dat hij onverschuldigd partneralimentatie heeft betaald en verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw gehouden is om deze teveel betaalde bedragen aan hem terug te betalen.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de afspraak tussen partijen was dat zij de partneralimentatie gebruikte voor de betaling van de hypotheek van de voormalige echtelijke woning. Daarmee staat vast dat de door de man betaalde bedragen door de vrouw zijn geconsumeerd. De rechtbank zal de vrouw daarom geen terugbetalingsplicht opleggen.
Kosten recherchebureau en proceskosten
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van het rechercheonderzoek van € 18,150,- en de kosten van de procedure. Hiertoe voert de man aan dat de vrouw geprobeerd heeft om haar samenwoning met haar huidige partner te verbergen, waardoor hij genoodzaakt was om deze kosten te maken.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat zij altijd eerlijk en transparant is geweest naar de man. Zij ontkent dat zij met haar partner samenwoont als ware zij gehuwd en is van mening dat de kosten van het onderzoek voor rekening van de man moeten blijven.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat er sprake is van samenwoning van de vrouw en [naam03] als waren zij gehuwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw de man niet tijdig heeft geïnformeerd over haar samenwoning met [naam03] . De vrouw had moeten begrijpen dat zij de man hierover wel had moeten inlichten, wetende dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt in het echtscheidingsconvenant en dat dit gevolgen heeft voor de alimentatieverplichting van de man. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten van het rechercherapport.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu dit in procedures tussen ex-partners over het algemeen niet gebruikelijk is en uit de stellingen van partijen op dit punt de rechtbank genoegzaam aannemelijk is gebleken dat partijen over het aan de rechtbank voorgelegde geschil niet op andere wijze tot overeenstemming zouden zijn gekomen. De rechtbank zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling zoals opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2020 – :
*
bepaalt dat de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw met ingang van 19 juni 2022 is geëindigd op grond van artikel 1:160 BW;
*
bepaalt dat de vrouw de teveel betaalde partneralimentatie niet hoeft terug te betalen;
*
bepaalt dat de vrouw gehouden is om aan de man te vergoeden € 18.150,-- in verband met de door hem gemaakte recherchekosten;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2023.