ECLI:NL:RBDHA:2023:5028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/2179 en NL23.6105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) voor asielzoeker na incident met grote impact

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023, werd de zaak behandeld van een eiser van Iraanse nationaliteit die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was op 31 januari 2023 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident op 1 november 2022 waarbij hij medebewoners en personeel van het COa had bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de gedragingen van de eiser, die als een (zeer) grote impact werden gekwalificeerd. De rechtbank stelde vast dat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing en dat de maatregel proportioneel was. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische toestand, waaronder PTSS, niet in aanmerking was genomen, maar de rechtbank oordeelde dat de GZA had bevestigd dat er geen belemmeringen waren voor de plaatsing. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de HTL-maatregel niet als straf bedoeld was, maar ter bescherming van de veiligheid van andere bewoners en personeel. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van verweerders op goede gronden waren genomen en dat er geen schendingen van het EVRM waren aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/2179 en NL23.6105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/2179. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.6105.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 31 januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 1 november 2022 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser bewoners en personeel van het COa bedreigd door te zeggen dat hij ze dood wil steken met een mes. Vervolgens is eiser door drie medebewoners gesignaleerd met een mes. Tevens heeft eiser zich discriminerend uitgelaten naar een medebewoner. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 31 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Namens eiser is in beroep – samengevat – het volgende aangevoerd. De gebeurtenissen die op 1 november 2023 hebben plaatsgevonden komen voort uit de ernstige PTSS [1] waar eiser aan lijdt. Eiser dient niet gestraft te worden, maar heeft hulp nodig. Verder heeft eiser ten onrechte geen rechtsbijstand gekregen tijdens de gehoren die op 31 januari 2023 hebben plaatsgevonden. Dit is in strijd met de artikelen 5, 6, 8 en 13 van het EVRM [2] . Eiser heeft bij besluit van 3 januari 2023 een verblijfsvergunning asiel gekregen. De HTL is geen plaats voor mensen die als vluchteling zijn toegelaten. Om eiser toch te plaatsen in de HTL is een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder eiser onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel. Dit is in strijd met de artikel 5 en 3 van het EVRM. Ook heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de verplichting uit de Opvangrichtlijn om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen, zoals bijvoorbeeld personen die folteringen hebben ondergaan. Voorts is eisers recht op bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM alsmede het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM geschonden. Tot slot had plaatsing in de HTL niet mogen plaatsvinden omdat eiser op 31 januari 2023 reeds was toegelaten als vluchteling en de artikelen 56 en 57 van de Vw in deze zaak niet van toepassing zijn.
3. Verweerders hebben zich -samengevat – op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten op goede gronden zijn opgelegd. Ten aanzien van eisers stelling dat geen rekening is gehouden met zijn psychische situatie, hebben verweerders opgemerkt dat voordat eiser in de HTL is geplaatst, bij de GZA [3] is verifieerd of de medische situatie van eiser eraan in de weg stond. De GZA heeft 1 februari 2023 akkoord gegeven. Verder stellen verweerders zich op het standpunt dat voor zover eiser stelt dat hij vanwege zijn psychische situatie niet geschikt is voor plaatsing in de HTL, hij deze stelling niet met recente medische stukken heeft onderbouwd. Verder zijn in de HTL adequate medische faciliteiten beschikbaar zijn. Voorts is verwezen naar het maatregelenbeleid op grond waarvan verweerder 1 asielzoekers en vergunninghouders in de HTL kan plaatsen indien er sprake is van onaanvaardbaar gedrag dat kan worden gekwalificeerd als één of meerdere incidenten met (zeer) grote impact. Er zijn geen contra-indicaties van toepassing op eiser.
3.1.
Ter zitting is namens verweerders, onder verwijzing naar uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020 [4] en 3 februari 2023 [5] , naar voren gebracht dat geen sprake is van vrijheidsontneming. Nu het gaat om vrijheidsbeperking is er ook geen daaruit voortvloeiend recht op bijstand van een advocaat bij het gehoor. Voorts is er op gewezen dat een vrijheidsbeperkende maatregel blijkens de tekst van artikel 56 van de Vw ook aan vreemdelingen met rechtmatig verblijf kan worden opgelegd. Tot slot is namens verweerders gesteld dat met de leefomstandigheden in de HTL wordt voldaan aan de Opvangrichtlijn [6] .
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet ontkent dat hij betrokken is geweest bij het incident op 1 november 2022 dat heeft geleid tot de plaatsing in de HTL op 31 januari 2023. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de feitelijke omschrijving van het incident zoals is opgenomen in het plaatsingsbesluit. Dit verslag is voldoende inzichtelijk. Uit het verslag volgt dat eiser doodsbedreigingen heeft geuit richting een medebewoner en medewerkers van het COa en dat hij een medebewoner heeft gediscrimineerd. Verweerder 1 heeft deze gedragingen terecht aangemerkt als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. De HTL-maatregel is derhalve proportioneel.
4.1.
De rechtbank volgt eisers betoog, dat verweerder 1 onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in een HTL, niet. Anders dan eiser stelt is een HTL-maatregel niet alleen bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar is het ook ter bescherming van de veiligheid en het welzijn van andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie waar eiser eerst verbleef. De maatregel is niet bedoeld als straf. In het Maatregelenbeleid van het COa [7] is verder opgenomen dat het beleid van toepassing is op zowel asielzoekers als vergunninghouders die in een opvangvoorziening verblijven. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de oplegging van de HTL-maatregel door verweerder 1 rechtmatig geweest.
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van contra-indicaties. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een contra-indicatie, gelet op zijn PTSS, heeft verweerder 1 zorgvuldig gehandeld door de GZA te raadplegen. De GZA heeft niet aangegeven dat er een contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL. Eiser heeft zijn stelling dat hij vanwege zijn psychische situatie niet geschikt is voor plaatsing in de HTL niet met recente medische stukken onderbouwd. In de overgelegde gedateerde medische stukken heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat sprake is van een contra-indicatie voor plaatsing in de HTL. Ook zijn er in de HTL adequate medische voorzieningen beschikbaar voor eiser. Tot slot heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat eiser inmiddels statushouder is en hij daarmee toegang heeft tot de volgens hem noodzakelijke behandeling.
4.3.
Zoals deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in haar uitspraken van 11 november 2022 [8] wordt plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid niet onrechtmatig geacht, maar kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval geen sprake, nu eiser niet heeft onderbouwd dat in zijn concrete geval niet wordt voldaan aan de minimale normen van de Opvangrichtlijn.
4.4.
Het betoog van eiser dat sprake is van vrijheidsontneming volgt de rechtbank evenmin en de rechtbank verwijst daartoe naar de onder 3.1. genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020 en 3 februari 2023. In wat door eiser is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Eisers stelling in dit verband dat plaatsing in de HTL schendingen van de artikelen 5 en 8 van het EVRM en artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM met zich brengt, volgt de rechtbank dan ook niet.
4.5.
Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat er tijdens de gehoren voorafgaand aan het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel een raadsman ingeschakeld had moeten worden. Verweerders stellen zich terecht op het standpunt dat er geen rechtsregel is die de aanwezigheid van een gemachtigde tijdens de gehoren voorschrijft. Voorafgaand aan de besluiten kan eiser zijn standpunten naar voren brengen. Daarna kunnen verweerders een besluit nemen en vervolgens staat het eiser vrij om hiertegen met een gemachtigde beroep aan te tekenen. De rechtbank is overigens niet gebleken dat eiser niet in staat is geweest om te worden gehoord.
4.6.
De rechtbank volgt tot slot eisers betoog dat artikel 56 van de Vw niet op hem van toepassing is, niet. Blijkens de tekst van artikel 56, eerste lid en onder b, van de Vw kan ook aan vreemdelingen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd.
5. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, op 11 april 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Posttraumatische stressstoornis
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden
3.Gezondheidszorg Asielzoekers
6.Richtlijn 2013/33/EU
7.Maatregelenbeleid COa maart 2022