ECLI:NL:RBDHA:2023:5035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
NL22.13864 en NL22.14460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met verzoek om uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 een mondelinge uitspraak gedaan in een procedure over een voorlopige voorziening. Verzoekers, een Iraaks gezin, hadden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hen geen uitstel van vertrek werd verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoekers hebben meerdere asielaanvragen ingediend die zijn afgewezen en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij het risico lopen te worden uitgezet voordat op hun bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op zitting behandeld, waarbij de verweerder niet aanwezig was.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van spoedeisend belang, ondanks het standpunt van de verweerder dat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen, de bestreden besluiten geschorst tot vier weken na de beslissing op bezwaar en de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers tot een bedrag van € 2.511,00. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers rechtmatig verblijf hebben en recht op voorzieningen op grond van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën van vreemdelingen 2005 (Rva 2005).

De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 februari 2023 en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het belang van verzoekers om de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.13864 en NL22.14460
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker]en
[verzoekster], verzoekers V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In de besluiten van 18 juli 2022 en 26 juli 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder besloten verzoekers geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) te verlenen.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst de bestreden besluiten tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 2.511,00.

Overwegingen

1. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van de betaling van griffierecht. Verzoekers hebben voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoen. De voorzieningenrechter stelt verzoekers daarom vrij van betaling tot griffierecht.
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum 1] 2014 en verzoekster is geboren op [geboortedatum 2] 1987. Verzoekers hebben de Iraakse nationaliteit. Verzoekers hebben vanaf 2015 meerdere asielaanvragen ingediend die zijn afgewezen. Ook hebben zij eerder aanvragen gedaan om uitstel van vertrek te krijgen op grond van artikel 64 van de Vw.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit beslist dat verzoekers niet in aanmerking komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Uit het BMA-advies van 25 juli 2022 blijkt namelijk dat verzoekster in staat is om te reizen en dat er geen sprake is van een medische noodsituatie. Uit het BMA-advies van 14 juli 2022 volgt dat verzoeker in staat is om te reizen, dat er geen aanwijzingen zijn dat enige medische voorziening noodzakelijk is en dat er geen sprake is van een medische noodsituatie.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 5 januari 2023 op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend is. Uit navraag bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) op 4 januari 2023 bleek namelijk dat er nog geen concrete plannen voor uitzetting waren. Volgens verweerder moeten daarom de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Verzoekers stellen dat zij wel spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij het risico lopen te worden uitgezet voordat op hun bezwaar is beslist. Ook zullen hun rva-voorzieningen zoals vermeld in de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën van vreemdelingen 2005 (Rva 2005) worden beëindigd. Verzoekers wijzen er in dit kader op dat hun bezwaar een redelijke kans van slagen heeft gezien de uitspraak van de Hof van Justitie van de Europese Unie van
22 november 20221 en de in bezwaar overgelegde contra-expertise van drs. Bloemen.
6. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend is niet. Het feit dat verzoekers verwijderbaar zijn, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter al dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in eerdere besluiten al een terugkeerverplichting voor verzoekers is neergelegd om Nederland te verlaten. Deze terugkeerverplichting geldt nog steeds. In die besluiten is ook aangegeven dat verzoekers kunnen worden uitgezet. Dat bij navraag op 4 januari 2023 bij DT&V niet bleek dat er concrete plannen bestonden om tot uitzetting over te gaan maakt dit niet anders. Dit betreft slechts een momentopname.
7. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar onweersproken is gebleven. Op de in de verzoekschriften genoemde spoedeisende belang van verzoekers heeft verweerder wel gereageerd, maar verweerder is niet inhoudelijk ingegaan op de aangevoerde gronden van de verzoek- en bezwaarschriften. Verweerder is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten. Er heeft hierdoor geen uitwisselingen
van standpunten plaatsgevonden tussen verweerder en verzoekers. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoekers om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
1. ECLI:EU:C:2022:913.
8. De voorzieningenrechter wijst om die reden de verzoeken om een voorlopige voorziening toe en schorst de bestreden besluiten. Dit betekent dat verzoekers de beslissing op bezwaar hier in Nederland mogen afwachten. Gelet hierop ontstaat rechtmatig verblijf alsook recht op voorzieningen op grond van de Rva 2005 en hebben verzoekers daarmee onder andere recht op opvang.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door verzoekers gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.511,00 (2 punten voor het indienen van 2 verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. Die punten hebben een waarde van € 837,00 bij een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023 door
mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
23 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.