In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van eiser, die afkomstig is uit Turkije. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was, omdat verweerder niet had kunnen motiveren dat de nadelige gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de intrekking gediend zouden zijn. Eiser had eerder een verblijfsvergunning gekregen, maar deze was ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 19 maart 2016, wat leidde tot een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in eerdere uitspraken van de rechtbank niet in hoger beroep was gegaan en dat de evenredigheidstoets niet correct was uitgevoerd. De rechtbank heeft de besluiten van verweerder vernietigd en geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet langer gerechtvaardigd was. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de evenredigheidstoets in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen aangaan.