ECLI:NL:RBDHA:2023:507
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een asielzoekster, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was genomen op 16 november 2022, met als reden dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege blijft. Dit betekent dat er geen zitting plaatsvond en de rechter op basis van de beschikbare stukken heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 5 januari 2023, waarin het beroep van verzoekster (zaaknummer NL22.23398) ongegrond was verklaard. Gezien deze eerdere uitspraak en de omstandigheden van de zaak, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.