ECLI:NL:RBDHA:2023:5079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL23.9720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische asielzoeker en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, die op 27 maart 2023 de maatregel van bewaring opgelegd kreeg, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Oostenrijk, waar de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de maatregel van bewaring te handhaven. De eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan worden gedetineerd vanwege psychische klachten en dat hij in Nederland wil blijven vanwege familiebanden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze argumenten niet voldoende zijn om de maatregel van bewaring te herzien. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9720

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 4] [naam 3], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 4 april 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 6 april 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en heeft vervolgens de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 2 februari 2023 is eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Uit het Eurodac-systeem is namelijk gebleken dat eiser op 12 juli 2022 een asielaanvraag heeft ingediend in Oostenrijk. Het daartegen door eiser ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard. Op 27 maart 2023 stond de feitelijke overdracht van eiser gepland. Eiser heeft echter geweigerd om het vliegtuig in te stappen. Dit heeft geleid tot de maatregel van bewaring. Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke grondslag van artikel 59a, eerste lid, van de Vw voor de maatregel van bewaring zich voordoet.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel van bewaring nodig is omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert het volgende aan. In Oostenrijk is hij gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven. Hij wenst in Nederland te verblijven omdat zijn broertje en twee halfbroers hier zijn. Er is dan ook geen sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast kan vanwege het verschil in vertaling tussen ‘[naam 2]’ en ‘[naam 3]’ niet worden gesproken van het verstrekken van onjuiste gegevens en beschikte eiser bovendien bij inreis over een paspoort aan de hand waarvan zijn identiteit kon worden gecontroleerd. Het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan geldt voor iedere asielzoeker en kan daarom niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Verder leidt eiser aan psychische klachten en kan hem niet worden verweten dat hij dit niet kan onderbouwen met stukken. Niet kan worden gevolgd waarom eiser zich volgens de maatregel zou moeten begeven naar Spanje.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, betreft de vermelding van Spanje een kennelijke verschrijving. De zware grond 3a is feitelijk juist aangezien eiser vanuit Oostenrijk is doorgereisd naar Nederland zonder de uitkomst van zijn asielaanvraag aldaar af te wachten. De zware grond 3e is ook feitelijk juist aangezien eiser verschillende geboortedata heeft opgegeven. De zware grond 3k is ook feitelijk juist aangezien eiser op 27 maart 2023 geen medewerking heeft verleend aan zijn overdracht. De omstandigheid dat de meeste asielzoekers niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats en over voldoende middelen van bestaan, laat onverlet dat de lichte gronden 4c en 4d in het geval van eiser feitelijk juist zijn. Er zijn dan ook voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen.
6. Dit brengt met zich dat een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is. Eisers stelling dat zijn broertje en halfbroers in Nederland zijn is dan onvoldoende voor het oordeel dat een lichter middel was aangewezen. Eisers niet nader onderbouwde medische klachten zijn dat evenmin. Verweerder heeft hierbij in de maatregel kunnen betrekken dat eerder gebleken is dat eiser niet wenst mee te werken en dat hij geen middelen heeft om zijn vertrek zelf te realiseren. Niet gebleken is dat eiser om gezondheidsredenen detentieongeschikt zou zijn.
7. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve [1] geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (