ECLI:NL:RBDHA:2023:509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder de Dublinverordening met betrekking tot familiebanden in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemenitische man, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser voerde aan dat hij een hechte band heeft met zijn ouders en broers die in Nederland verblijven, en dat zijn ouders afhankelijk van hem zijn. Hij betoogde dat de cultuur van zijn familie, die collectivistisch is, niet voldoende werd meegewogen door verweerder, wat volgens hem een schending van artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou zijn.

De rechtbank overwoog dat het aan de eiser is om aan te tonen dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. Verweerder had terecht geoordeeld dat de afhankelijkheidsrelatie niet aannemelijk was gemaakt en dat de collectivistische cultuur van eiser geen factor was die meegewogen diende te worden in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24436

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 3 juli 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de
Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 4 augustus 2022 aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat zijn ouders en vijf broers in Nederland verblijven en dat hij met hen een hechte band heeft. De ouders van eiser zijn op leeftijd en zij zijn van eiser afhankelijk. Verweerder miskent dat in het geval van eiser sprake is van een collectivistische familiecultuur. Dat verweerder meent dat de cultuur van eiser niet beschermenswaardig is, is een schending van artikel 1 van het Handvest [3] en een uiting van een westers superioriteitsgevoel. Verder voert eiser aan dat verweerder inzichtelijk dient te maken onder welke omstandigheden toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Als verweerder dit inzicht niet verschaft, dan handelt verweerder in strijd met het verbod op willekeur.
De rechtbank oordeel als volgt.
Artikel 16 van de Dublinverordening
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. [5]
5. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft de afhankelijkheid namelijk niet onderbouwd met stukken. Daarnaast is niet gebleken dat eisers ouders zorg krijgen van eiser en dat die zorg uitsluitend door eiser kan worden verleend. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat niet is gebleken dat eisers ouders zich in afwezigheid van eiser niet staande hebben kunnen houden. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat de collectieve familiecultuur waar eiser op wijst geen factor is die meegewogen dient te worden bij de beoordeling in het kader van artikel 16 van de Dublinverordening en heeft dit terecht betrokken bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige hardheid bij overdracht aan Duitsland.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vc [6] , maakt verweerder terughoudend gebruik van deze bevoegdheid.
7. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gevallen waarin toepassing wordt gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en daardoor in strijd met het verbod op willekeur handelt. De enkele omstandigheid dat in paragraaf C2/5 van de Vc staat dat verweerder ‘in ieder geval’ gebruik maakt van zijn bevoegdheid in een drietal situaties is onvoldoende voor die conclusie. Ter zitting heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening zodanig afhankelijk is van individuele omstandigheden dat het beleid om die reden niet nader kan worden geconcretiseerd.
8. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
door de asielaanvraag in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de collectivistische familiecultuur van eiser niet als een dusdanig bijzondere omstandigheid is aan te merken. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser zijn familieleden ook vanuit Duitsland kan bezoeken en contact met hen kan hebben. Voor het oordeel dat sprake is van een schending van artikel 1 van het Handvest ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Onder meer de uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.