ECLI:NL:RBDHA:2023:5090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL22.25235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de rol van ambtsberichten in de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, heeft op 10 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, omdat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Pakistan. Eiser heeft een conflict gehad met een lokale imam, wat heeft geleid tot een fatwa tegen hem. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag in eerdere besluiten afgewezen, maar de rechtbank heeft deze afwijzingen vernietigd vanwege zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. In het bestreden besluit van 29 november 2022 heeft verweerder opnieuw de asielaanvraag afgewezen, zonder het meest recente algemeen ambtsbericht over Pakistan te betrekken. De rechtbank oordeelt dat dit een schending van de zorgvuldigheid en motivering is, omdat het ambtsbericht cruciale informatie bevat die relevant is voor de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de aangifte van vermissing van eisers ouders moet worden betrokken. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25235

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

ProcesverloopBij besluit van 29 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft op 10 maart 2019 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vreest te worden gedood bij terugkeer naar Pakistan, omdat hij als afvallige wordt beschouwd. Eiser heeft een conflict gehad met de lokale imam omdat eiser de moskee niet langer bezocht. Daarbij is eiser geslagen door de imam. Over eiser is daarna een fatwa uitsproken. Eiser is met zijn gezin gevlucht naar [plaatsnaam], waar zij verbleven in het huis van eisers oom. De dag nadat eiser is gevlucht, zijn eisers ouders meegenomen door Lashkar-e-islam en is zijn huis in brand gestoken. Bij zijn oom is een brief van Lashkar-e-islam bezorgd waarin eiser wordt opgeroepen om te verschijnen. Eiser is vervolgens gevlucht uit Pakistan.
3. Bij besluit van 17 juni 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Bij uitspraak van 22 december 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep daartegen gegrond verklaard, omdat sprake was van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. [2] De rechtbank heeft daarom het besluit van 17 juni 2021 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder wederom eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft, net zoals in het besluit van 17 juni 2021, de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Dat eiser problemen heeft als gevolg van toegedichte afvalligheid heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Redengevend daarvoor is dat de verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd inconsistent, tegenstrijdig en niet in overeenstemming zijn met het thematisch ambtsbericht van december 2020 over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2017-2020.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten het algemeen ambtsbericht over Pakistan van september 2022 (hierna: het algemeen ambtsbericht) te betrekken bij de beoordeling van eisers asielrelaas. Gelet op WI [3] 2014/10 maakt verweerder bij een geloofwaardigheidsbeoordeling gebruik van zowel interne als externe geloofwaardigheidsindicatoren. Onder deze laatste worden onder meer begrepen ambtsberichten, die volgens de WI veelal gelden als de belangrijkste objectieve bron. Dat verweerder enkele tegenwerpingen heeft gerelateerd aan het thematisch ambtsbericht van 2017-2020 acht de rechtbank onvoldoende, omdat het algemeen ambtsbericht van een recentere datum is. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het algemeen ambtsbericht niet is betrokken bij het bestreden besluit. Daarbij heeft verweerder ter zitting erkend dat hetgeen eiser in zijn gehoren heeft verklaard over het uitspreken van een fatwa over hem via de radio, in overeenstemming is met informatie uit het algemeen ambtsbericht. Nu verweerder het meest recente algemeen ambtsbericht niet heeft betrokken in het bestreden besluit en niet is onderzocht of de daarin neergelegde informatie overeen zou kunnen komen met het asielrelaas van eiser en is gemotiveerd of dit gevolgen zou kunnen hebben voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas, is er sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Reeds hierom is het beroep gegrond.
7. Daarnaast voert eiser terecht aan dat verweerder niet zonder meer heeft kunnen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de plaats waar de brief van Lashkar-e-islam is bezorgd en welke groepering zijn ouders heeft ontvoerd. Gelet op het relaas van eiser over zijn vlucht naar [plaatsnaam] komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat eiser steeds bedoeld heeft te verklaren dat de brief bij het huis van zijn oom in [plaatsnaam] is bezorgd. Daar komt bij dat het op grond van artikel 3.113, eerste lid, van het Vb [4] aan verweerder was om eiser tijdens het nader gehoor met deze (vermeende) tegenstrijdigheid te confronteren en dit niet is gebeurd. Verweerder heeft eiser tijdens het nader gehoor eveneens niet geconfronteerd met eisers verklaringen over welke groepering de ouders van eisers heeft ontvoerd, terwijl verweerder zich wel op het standpunt stelt dat eiser hier tegenstrijdig over heeft verklaard.. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder geen reden gegeven voor het ontbreken van deze confrontaties. Daarnaast acht de rechtbank hierbij ook van belang dat eiser niet is gehoord met behulp van een tolk Pasjtoe in zijn eigen dialect en dat eiser heeft aangevoerd dat daardoor verschillen in de vertalingen kunnen worden verklaard.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikelen 3:2 en 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien.
Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij stelt de rechtbank een termijn van acht weken. Bij het nieuw te nemen besluit zal verweerder ook de door eiser aan Bureau Documenten toegezonden aangifte van vermissing van eisers ouders dienen te betrekken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (
zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer NL21.11394.
3.Werkinstructie.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.