ECLI:NL:RBDHA:2023:5137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
SGR 20 _ 3960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag als verpleegkundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig verpleegkundige, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser was sinds 28 januari 2019 in tijdelijke dienst bij de gemeente Den Haag als verpleegkundige medium care ambulance. Na een reeks van klachten en incidenten, waaronder het onterecht uitvoeren van medische handelingen, heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag besloten om eiser met ingang van 1 augustus 2019 eervol te ontslaan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, die door verweerder werd geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij handelingen heeft verricht die niet binnen zijn bevoegdheden vielen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van eiser, die in strijd waren met de geldende protocollen, voldoende grondslag boden voor de conclusie dat verweerder de WW-uitkering terecht heeft geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Als derde-partij neemt aan het geding deel

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (het college)
(gemachtigde: Y.O. Kempers LL.M.BSc.).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat
eiser per 1 augustus 2019 recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet
(WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitgekeerd omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 29 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser
ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A], kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was sinds 28 januari 2019 in tijdelijke dienst als verpleegkundige medium care ambulance bij de gemeente Den Haag, productgroep Ambulancezorg GGD
Haaglanden (ambulancedienst Den Haag). De aanstelling zou van rechtswege eindigen op 28 januari 2020.
1.1.
Op 11 mei 2019 is een klacht over eiser binnengekomen. Volgens de klacht stonden
drie ambulancebroeders in de hal van een verzorgingshuis te sjoelen, terwijl een patiënt op hen wachtte, en werden zij bij het zien van de patiënt boos, omdat een ambulance was besteld en niet een rolstoeltaxi. Naar aanleiding van een daaropvolgend gesprek heeft eiser een zelfreflectie geschreven, waarin hij zijn excuses heeft aangeboden en heeft meegedeeld deze klacht als leermoment te zien.
1.2.
Op 6 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden met eiser over zijn functioneren. In het gespreksverslag is opgenomen dat eiser enkele ritten niet heeft uitgevoerd, onterecht een maagsonde bij een patiënt heeft ingebracht, onterecht een ECG bij een patiënt heeft gemaakt en psychiatrische patiënten lopend in plaats van met brancard heeft vervoerd, terwijl deze patiënten de neiging hebben om weg te lopen. Eiser is hierop tot en met
10 juni 2019 uit het rooster gehaald. In zijn zelfreflectie heeft eiser toegezegd alleen nog te handelen binnen de kaders van zijn functie. Vervolgens heeft de medisch manager ambulancezorg de bekwaamheidsverklaring van eiser ingetrokken.
1.3.
Op 14 juni 2019 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden met eiser, waarin is
meegedeeld dat het college voornemens is om hem ontslag te verlenen. Na daartoe een schriftelijk voornemen aan eiser kenbaar te hebben gemaakt, heeft het college bij besluit van 5 juli 2019 eiser met ingang van 1 augustus 2019 eervol ontslag verleend, primair met toepassing van artikel 8:7, aanhef en onder a, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) vanwege verlies van een vereiste bij de aanstelling door het college gesteld en subsidiair met toepassing van artikel 8:6, eerste lid, van de ARG vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van
3 december 2019 heeft het college, onder overneming van het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij de primaire ontslaggrond niet meer aan het ontslag ten grondslag gelegd. Het functionele ongeschiktheidsontslag is onder meer gebaseerd op het door eiser tenminste tweemaal handelen buiten de medische protocollen door een maagsonde bij een patiënt in te brengen en een ECG bij een patiënt te maken.
1.4.
Het door eiser daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 4 februari 2021, 20/120, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Bij uitspraak van 12 mei 2022, 21/781 AW, heeft de CRvB de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 december 2019 vernietigd, het besluit van 5 juli 2019 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 3 december 2019. Daarbij heeft de CRvB overwogen dat dit betekent dat het dienstverband niet op 1 augustus 2019 maar van rechtswege op 28 januari 2020 is geëindigd [1] .
1.5.
Op 25 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Bij besluit van 13 september 2019, gehandhaafd bij het bestreden besluit van
29 mei 2020, heeft verweerder de gevraagde uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
blijvend geheel geweigerd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat aan de
werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en dat eiser ter zake een verwijt kan
worden gemaakt. Volgens verweerder is er dan ook sprake van verwijtbare werkloosheid
als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder a, van de WW.
Wat vindt eiser?
2. Eiser betwist dat hij verwijtbaar is ontslagen en betwist de gedragingen op grond waarvan hij is ontslagen met een verwijzing naar een overzicht, waarin de gedragingen door eiser zijn beschreven. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verwijtbaarheid. Bij de beoordeling is niet meegenomen dat er sprake was van een pilot. Voorts is eiser van mening dat het oordeel van de ambulancedienst Den Haag dat eiser niet geschikt zou zijn voor de functie onhoudbaar is. Eiser is immers veertien maanden na zijn ontslag wederom als ambulancemedewerker in dienst getreden bij de ambulancedienst in Amsterdam, waar hij eerder ook al vijf jaar heeft gewerkt zonder problemen. Eiser stelt zich tot slot nog op het standpunt dat hij ten onrechte geen mogelijkheid op verbetering heeft gekregen en zelfs bij zijn werkgever geen mogelijkheid op wederhoor. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van de CRvB van
12 mei 2022, waarin is geoordeeld dat eiser ten onrechte geen verbeterkans heeft gekregen en het college gelet daarop niet bevoegd was om ontslag te verlenen aan eiser.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de ontslagprocedure de gedragingen grotendeels heeft bevestigd. In het gesprek van 6 juni 2019, het daarna door eiser opgestelde reflectieverslag van 6 juni 2019 en het verslag van de hoorzitting van
17 oktober 2019 heeft eiser de gedragingen toegegeven. Eiser stelt echter de ernst van de gedragingen ter discussie. Voorts is verweerder van oordeel dat uit het bestreden besluit genoegzaam blijkt dat alle feiten en omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling en verweerder aldus voldoende onderzoek heeft verricht. Dat het ontslagbesluit is vernietigd door de CRvB leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel met betrekking tot de verwijtbaarheid van de werkloosheid van eiser. Immers, uit de uitspraak volgt dat de dringende redenen wel aanwezig waren. Het bestreden besluit kan dan ook worden gehandhaafd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Er is sprake van verwijtbare werkloosheid indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, brengt verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, eerste zin van de WW een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
5. Ter beoordeling ligt voor of verweerder terecht heeft beslist dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden als omschreven in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW.
6.1.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de CRvB van 7 november 2018 [2] dient voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
6.2.
Zoals de CRvB in rechtsoverweging 3.2 van de uitspraak van 12 mei 2022 heeft overwogen, is niet in geschil dat eiser een maagsonde heeft ingebracht bij een patiënt en een ECG heeft gemaakt bij een patiënt terwijl hij niet bevoegd was om deze handelingen te verrichten. De CRvB heeft geoordeeld dat het college hiermee de aanwezigheid van tekortkomingen in het functioneren van eiser aannemelijk heeft gemaakt. Deze verweten gedragingen hebben naar het oordeel van de rechtbank een dermate ernstig karakter, dat zij voldoende grondslag bieden voor het oordeel dat van het college redelijkerwijze niet kon gevergd worden de aanstelling te laten voortduren. Daarbij is van belang dat eiser niet bevoegd was de twee handelingen te verrichten. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, volgt uit de toelichting in het BIG-register dat bepaalde medische handelingen alleen door deskundigen mogen worden verricht, omdat anders de risico’s voor de patiënt te groot zijn. Door onbevoegdelijk medische handelingen te verrichten, heeft eiser onverantwoorde risico’s genomen voor de patiënten.
6.3.
De stelling van eiser dat nu de CRvB heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was eiser te ontslaan, er ook geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag, volgt de rechtbank niet. Immers, de CRvB heeft vastgesteld dat er sprake was van een procedureel gebrek in de ontslagprocedure. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, dient echter een materiële beoordeling plaats te vinden. Het door het CRvB geconstateerde procedurele gebrek komt dan ook geen betekenis toe in deze beoordeling. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat met de aan eiser verweten gedragingen, er sprake was van een dringende reden om hem te ontslaan.
6.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser van deze dringende reden een verwijt kan worden gemaakt. Eiser heeft met de twee gedragingen gehandeld in strijd met de geldende medische protocollen en kwaliteitskaders waarbinnen hij zijn werkzaamheden moest verrichten. Gesteld noch gebleken is dat eiser met deze protocollen en kaders niet bekend was. Integendeel, eiser heeft de bekwaamheidstoets gehaald en was dus bekend met het kwaliteitskader waarbinnen hij dient te handelen. Daarbij neemt de rechtbank eveneens mee dat juist gezien het feit dat eiser eerder in een andere regio werkzaam is geweest en thans weer werkzaam is, van hem kan worden verwacht dat hij ervan op de hoogte is dat hij volgens de voor hem geldende protocollen en kwaliteitskaders moet handelen. De niet onderbouwde stelling van eiser dat hij in zijn vorige functie van ambulancemedewerker wel bevoegd zou zijn geweest de aan hem verweten handelingen te verrichten, maakt dit niet anders.
7. Het voorgaande betekent dat aan de werkloosheid van eiser een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt en dat eiser ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Nu er bovendien geen aanwijzingen zijn dat de werkloosheid de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten, was verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW gehouden eiser de WW-uitkering blijvend geheel te weigeren.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1126
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469.