ECLI:NL:RBDHA:2023:5148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
SGR 21/3969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres en de medische beoordeling door de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om haar WIA-uitkering met ingang van 18 november 2020 te beëindigen. Eiseres, die zich op 22 september 2016 ziek meldde, ontving sinds 20 september 2018 een WIA-uitkering. De verzekeringsartsen hebben bij hun beoordeling van de beperkingen van eiseres de medische informatie op de datum in geding in acht genomen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) voldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanleiding is voor het aannemen van meer beperkingen dan vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat er te weinig rekening is gehouden met haar andere medische klachten. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten en heeft de beoordeling van de verzekeringsarts b&b als juist beschouwd. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden is gebeurd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en heeft zij een schadevergoeding toegewezen aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangt, met ingang van 18 november 2020 stopt.
In het besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, zonder bericht van verhindering, niet op zitting laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt voortgezet. De rechtbank heeft hiertoe een aantal vragen voorgelegd aan verweerder. Op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank de reactie van verweerder ontvangen. De reactie van eiseres daarop is op 19 oktober 2022 ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank op 1 december 2022 een aanvullende reactie van verweerder ontvangen.
Eiseres heeft daarna aangegeven dat zij een nadere zitting wenst. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Eversteijn.
Overwegingen
Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker voor gemiddeld 34,6 uur per week. Op 22 september 2016 heeft zij zich ziek gemeld. Aan eiseres is per 20 september 2018 een WIA-uitkering toegekend. Eiseres werd op dat moment volledig arbeidsongeschiktheid geacht omdat zij geen benutbare mogelijkheden had wegens behandeling en mogelijke operatie in een ziekenhuis of AWBZ-erkende inrichting.
1.2
In het kader van een herbeoordeling heeft op 21 april 2020 een telefonisch spreekuur plaatsgevonden en op 22 juni 2020 een fysiek spreekuur met de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de bevindingen van de spreekuren neergelegd in een rapport van 28 juli 2020. In het rapport is vermeld dat in de anamnese en het dagverhaal geen beperkte mogelijkheden in het dagelijks leven naar voren komen. Voor enkele van de geclaimde klachten is na specialistisch onderzoek geen diagnose gevonden en ontvangt eiseres ook geen behandeling. Voor andere nieuwe geclaimde klachten heeft eiseres nog geen specialistische behandeling gezocht dan wel de behandeling vervolgd. Voor haar psychische klachten heeft ze elke 2 tot 3 weken een uur telefonische begeleiding. Bij onderzoek kunnen geen duidelijke, dan wel eenduidige psychopathologie en ook geen fysieke bepekringen worden geobjectiveerd die verminderde benutbare mogelijkheden kunnen onderbouwen. Wegens interne aandoeningen kent eiseres wel preventief beperkte mogelijkheden. De beperkingen van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 juli 2020.
1.3
De primaire arbeidsdeskundige heeft een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 31 augustus 2020. De primaire arbeidsdeskundige heeft berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres 9,42 % bedraagt. Omdat eiseres minder dan 35 % arbeidsongeschikt is, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.4
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) eiseres gezien op het spreekuur van 10 februari 2021. Deze verzekeringsarts b&b heeft de belastbaarheid van eiseres overwogen op basis van de bevindingen op dat spreekuur, de door eiseres ingebrachte medische informatie en de door de verzekeringsarts b&b opgevraagde medische informatie. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 31 maart 2021. In het rapport is vermeld dat uit de ontvangen informatie volgt dat sprake is van een somatisch symptoomstoornis en depressieve stoornis met laag frequente behandeling. Deze is daarom matig van aard. De schouder- en kniepijnklachten worden bevestigd. De verzekeringsarts b&b neemt daarom meer beperkingen aan die zijn neergelegd in de FML van 1 april 2021.
1.5
De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van de gewijzigde FML een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 22 april 2021. In het rapport is vermeld dat vier van de in de primaire beoordeling geduide functies op basis van de gewijzigde FML nog steeds geschikt zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige b&b heeft berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres aan de hand van die geduide functies en het maatmaninkomen 19,42 % bedraagt. Omdat eiseres ongewijzigd minder dan 35 % arbeidsongeschikt is, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
2.1
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiseres 18 november 2020 is (de datum in geding).
2.2
Verweerder heeft de besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Verweerder mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten; en
- voldoende begrijpelijk zijn.
De medische beoordeling
3.1
Eiseres voert aan dat te weinig rekening is gehouden met haar beperkingen. Zo zijn er gelet op haar psychische klachten ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor het vasthouden en verdelen van aandacht, handelingstempo en zelfstandig handelen. Ondanks dat haar psychische klachten door de verzekeringsarts b&b geobjectiveerd zijn geacht, is eiseres van mening dat deze klachten onvoldoende serieus zijn genomen. Wat betreft de knie- en schouderklachten zijn alleen lichte beperkingen aangenomen. Voor de andere klachten van eiseres zoals hidradenitis en thalassemie, zijn in het geheel geen beperkingen aangenomen terwijl deze klachten wel objectiveerbaar zijn en beperkingen met zich meebrengen, bijvoorbeeld op het gebied van lang staan, lopen en vermoeidheid. Eiseres verzoekt om het benoemen van een deskundige.
3.2
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medische onderzoek onzorgvuldig te achten. Eiseres is zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase gezien door een verzekeringsarts op een spreekuur. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare en opgevraagde informatie bij de beoordeling is betrokken. Bovendien heeft de verzekeringsarts b&b op de in beroep ingebrachte informatie gereageerd.
3.3
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in diverse rapporten uitvoerig en voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen. Hierbij is van belang dat eiseres een twee-/driewekelijkse behandeling bij de psychiater ondergaat, wat niet wijst op een intensief traject. Verder zijn beperkingen in handelingstempo en zelfstandig handelen niet aannemelijk omdat geen sprake is van een ernstige psychische ziekte. De informatie van de pijnpoli geeft geen aanleiding voor verdergaande energetische beperkingen. Ondanks dat de moeheid van eiseres een bekende klacht is, kan deze niet medisch geobjectiveerd worden. De huidziekte Hidradenitis (ontsteking van de zweetklieren) wordt met antibioticumlotion behandeld en geeft geen aanleiding voor beperkingen tot het verrichten van arbeid. Uit de medicatielijst volgt dat eiseres door de huisarts het medicijn Ventolin (een astma-inhalator) heeft voorgeschreven voor gebruik zo nodig. Uit de Richtlijn astma van de Nederlandse Huisartsen Genootschap volgt dat “zo nodig gebruik” betekent dat sprake is van weinig frequente klachten en dat de inhalator maximaal twee keer per week gebruikt mag worden. Dit geeft dan ook geen aanleiding voor een blijvende beperking voor arbeid in een gas-, damp- of rookomgeving. Het gebruik van het medicijn lorazepam is van na de datum in geding en de eventuele bijwerkingen van dit medicijn geven dan ook geen aanleiding voor het aannemen van een beperking op de datum in geding. Verder bestaat geen aanleiding om beperkingen aan te nemen voor handklachten, omdat de brief van de neuroloog van ver na de datum in geding is en eiseres niet eerder handklachten heeft aangegeven. Dat eiseres bij de neuroloog al eerder zou hebben aangegeven dat zij last had van tintelingen in haar tenen en vingers, maakt dit niet anders omdat uit deze informatie bovendien blijkt dat het neurologisch handspieronderzoek normaal is en er geen sprake is van een spierziekte. Voor een beperking ten aanzien van verlies aan grijp- en knijpkracht is geen aanleiding, omdat uit de neurologische informatie volgt dat de kracht en reflexen normaal zijn.
3.4
De rechtbank begrijpt uit het (aanvullend) beroepschrift en uit wat eiseres op de zittingen heeft verteld dat zij van mening is dat zij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen, met name vanwege haar psychische klachten. De rechtbank kan bij de beoordeling van het beroep niet alleen afgaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid zijn namelijk niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend. Het gaat erom dat de verzekeringsarts op basis van de medische informatie moet beoordelen welke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Bij het vaststellen van de beperkingen van eiseres zijn de verzekeringsartsen uitgegaan van de medische informatie over de klachten van eiseres op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding. De rechtbank ziet ook geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige, omdat de rechtbank de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b juist acht.
4. Uit wat hiervoor is geoordeeld volgt dat het medische deel van het bestreden besluit juist is. Dat betekent dat wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht niet gevolgd wordt.
De arbeidsdeskundige beoordeling
5.1
Eiseres voert aan dat het uurloon en het aantal arbeidsplaatsen van de functie textielproductenmaker in het arbeidsdeskundig rapport dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit anders is dan in het arbeidsdeskundig rapport dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Omdat geen sprake is van bijduiden of het laten vervallen van functies meent eiseres dat de functie zoals die eerder gold, aangehouden zou moeten worden.
5.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft toegelicht dat het verschil te verklaren is omdat de CBBS-selectiedatum ten tijde van de primaire beoordeling 27 augustus 2020 is, terwijl de heroverweging in bezwaar is verricht per datum in geding. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierbij aangegeven dat de arbeidsdeskundig analist de functie textielproductenmaker na de primaire beoordeling opnieuw heeft geactualiseerd per 14 september 2020. De rechtbank volgt dit standpunt van de arbeidsdeskundige b&b.
6.1
Eiseres voert verder aan dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden.
6.2
De rechtbank overweegt dat in de FML geen beperkingen zijn aangegeven ten aanzien van knijp-/grijpkracht, cilindergreep en pengreep toepassen. In de geduide functies worden daarom op die punten geen signaleringen geconstateerd. Wat betreft de beperking aan de linkerarm en -hand voor het maken van schroefbewegingen is in de toelichting op dit punt in de FML vermeld dat zij geen grote kracht kan uitoefenen bij wring-/schroefbewegingen. In de functie van productiemedewerker industrie is een signalering geconstateerd op dit punt. De arbeidsdeskundige b&b heeft aangegeven dat in deze functie geen sprake is van wring-/schroefbewegingen op grote kracht zodat de belastbaarheid niet wordt overschreden. In de FML is geen beperking aangenomen ten aanzien van zitten. Ook is in de FML niet vermeld dat eiseres is aangewezen op werk met vertredingsmogelijkheden. Alle geduide functies passen binnen de in de FML aangenomen belastbaarheid van zitten. Ten aanzien van de functie medewerker gordijnen volgt uit de FML dat eiseres tot maximaal 15 kg kan tillen/dragen. De arbeidsdeskundige b&b geeft aan dat in deze functie het gewicht van het tillen/dragen in deze functie ruim onder het toegestane gewicht van maximaal 15 kg ligt, namelijk 7 kg. Gezien het ruim lagere gewicht levert de frequentie van 20 keer per uur geen ontoelaatbare overschrijding op. Wat betreft de psychische belasting in de geduide functies, volgt uit de FML dat eiseres alleen beperkt is op de punten veelvuldige deadlines en productiepieken. Deze belasting komt in de functies niet voor en daarom is er geen sprake van overschrijding. Wat betreft de stelling van eiseres dat de functie administratief medewerker niet geschikt is omdat zij geen ervaring heeft met archiveren, volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige b&b dat de arbeidsdeskundige analist heeft aangegeven dat voor de werkgever een hogere opleiding zonder ervaring in archiveren maar met digitale vaardigheden acceptabel is. Het opleidingsniveau van de geduide functie is MBO-niveau 2 of 3. Omdat eiseres een MBO-niveau 4 diploma heeft en in haar laatste verrichte functie digitale aanvragen voor een VOG behandelde, voldoet zij aan beide functie-eisen. In hetgeen eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om van het standpunt van de arbeidsdeskundige b&b af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de functies, die zijn geduid aan de hand van de FML, voor eiseres geschikt.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres. Het arbeidskundige onderdeel van het bestreden besluit kan in stand blijven.
Conclusie
8. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld volgt dat verweerder terecht en op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 18 november 2020 heeft beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Overschrijding van de redelijke termijn
11.1
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
11.2
Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden.
11.3
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, te weten 28 september 2020. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn – naar boven afgerond – 30 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 8 maanden. Het rechterlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 22 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft deels in de bestuurlijke fase en deels in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
11.4
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak en in de opstelling van eiseres in deze procedure geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat de lengte van deze procedure in beroep langer dan anderhalf jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is daarom – naar boven afgerond – met 6 maanden overschreden.
11.5
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. Dit bedrag zal naar evenredigheid worden toegerekend aan verweerder en de Staat. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 166,67 (2/6 × € 500,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 333,33 (4/6 × € 500,-).
11.6
Aanleiding bestaat om verweerder en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De Staat en verweerder dienen ieder € 209,25 aan proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 166,67;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 333,33;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.