ECLI:NL:RBDHA:2023:5166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.5591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Th. H. Meeuwis. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 is eiser verschenen, met als tolk A.M. Karim, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris een overnameverzoek naar Italië heeft gestuurd, dat door Italië is geaccepteerd. Eiser voerde aan dat hij in Italië zijn vingerafdrukken had moeten afstaan, maar daar geen asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening correct handelde, maar dat er twijfels waren over de opvangcapaciteit in Italië. Eiser verwees naar een circular letter van de Italiaanse autoriteiten waarin werd verzocht om overdrachten op te schorten vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de opvangsituatie in Italië en dat het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.5591
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Th. H. Meeuwis),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.5592, op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Karim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Geen asielaanvraag in Italië
2. Eiser voert aan dat hij in Italië zijn vingerafdrukken moest afstaan, maar in Italië geen asiel heeft aangevraagd. Verweerder gaat daaraan voorbij onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de registratieverplichting op grond van artikel 14 van de Dublinverordening.
3. De rechtbank oordeelt dat verweerder een overnameverzoek heeft verstuurd aan de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit houdt in dat de lidstaat waar eiser op illegale wijze is binnengekomen verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. In dit geval is dat Italië. Dat eiser in Italië geen asielaanvraag heeft gedaan klopt dus, en wordt ook niet door verweerder bestreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser stelt dat ten aanzien van Italië niet meer uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij verwijst eiser naar de circular letter van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten de Europese lidstaten verzoeken om overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening op te schorten als gevolg van het ontbreken van opvangvoorzieningen. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorziening is geen feitelijk overdrachtsbeletsel.3 Op dit moment staat vast dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, daarom kan het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag
van eiser en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan.4 Na 5 december 2022 is er geen verandering gekomen in het standpunt van Italië, waardoor aannemelijk is geworden dat Italië door deze weigering zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser verwijst daarvoor in het bijzonder naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 28 februari 2023 waarin de rechtbank oordeelt dat het op de weg ligt van verweerder om onderzoek te doen over hoe lang deze situatie zal voortduren, waar de problemen in de opvangvoorzieningen concreet uit bestaan en welke oplossingen of ontwikkelingen te verwachten zijn. Dat heeft verweerder nagelaten, waardoor het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ook onvoldoende is gemotiveerd.
5. De rechtbank stelt voorop dat het laatste bericht van de Italiaanse autoriteiten dateert van 7 februari 2023. Daarin is hebben de Italiaanse autoriteiten aangegeven dat de overdracht wordt opgeschort tot de tweede week van februari. Na dit laatste bericht heeft verweerder geen nieuwe informatie ontvangen. Er is nog altijd geen duidelijkheid over de reden voor opschorting of wanneer de overdrachten weer hervat kunnen worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat, omdat vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag en het overdrachtsbesluit niet gedragen kunnen worden door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd in het bestreden besluit. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en
3 Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 6 februari 2023.
4 Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 22 februari 2023.
omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De rechtbank verwijst daarbij naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht over Dublin-Italië.5 De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en het op dit moment onduidelijk is hoe lang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:225, van 22 februari 2023; NL23.932 en van 16 maart 2023; NL23.4252.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.