ECLI:NL:RBDHA:2023:521
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn duurzaam verblijfsrecht wilde aanvechten, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn verblijfsrecht beëindigde. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard in een besluit van 15 februari 2022. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker het griffierecht van € 184 niet tijdig had betaald en ook geen tijdige en onderbouwde beroep op betalingsonmacht had gedaan. Verzoeker had weliswaar een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit was pas op 3 juni 2022, terwijl de termijn om te reageren op de aangetekende brief van 30 maart 2022 was verstreken.
Gezien het feit dat verzoeker het griffierecht niet had betaald en geen verontschuldiging voor dit verzuim had gegeven, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.