ECLI:NL:RBDHA:2023:521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/1658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn duurzaam verblijfsrecht wilde aanvechten, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn verblijfsrecht beëindigde. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard in een besluit van 15 februari 2022. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker het griffierecht van € 184 niet tijdig had betaald en ook geen tijdige en onderbouwde beroep op betalingsonmacht had gedaan. Verzoeker had weliswaar een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit was pas op 3 juni 2022, terwijl de termijn om te reageren op de aangetekende brief van 30 maart 2022 was verstreken.

Gezien het feit dat verzoeker het griffierecht niet had betaald en geen verontschuldiging voor dit verzuim had gegeven, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/1658

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het duurzaam verblijfsrecht van eiser wordt beëindigd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van een verzoekschrift griffierecht geheven. Voor verzoeker is het griffierecht vastgesteld op € 184.
2. Bij aangetekende brief van 30 maart 2022 is verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen twee weken te betalen, dan wel binnen die termijn een onderbouwd beroep op betalingsonmacht te doen. Daarbij is hij tevens gewezen op de mogelijkheid dat zijn beroep anders niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
3. Verzoeker heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd op de brief van 8 maart 2022. Pas op 3 juni 2022 heeft verzoeker een beroep op betalingsonmacht gedaan.
4. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
5. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, op 12 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.