ECLI:NL:RBDHA:2023:5235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.9288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 17 maart 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze maatregel werd op 27 maart 2023 opgeheven. Echter, op dezelfde dag werd de eiser opnieuw in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser gedurende een uur zonder rechtstitel in bewaring heeft verbleven, maar oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de huidige bewaringsmaatregel. De rechtbank overweegt dat de belangen van de staatssecretaris bij de inbewaringstelling zwaarder wegen dan de belangen van de eiser, die niet voldoende heeft onderbouwd in welke belangen hij is geschaad.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaringsmaatregel beoordeeld en concludeert dat er voldoende zware gronden zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De eiser heeft zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving gehouden en heeft niet voldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Wel wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9288

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
aliassen:
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , van Marokkaanse nationaliteit,
[naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] , van Marokkaanse nationaliteit,
[naam] , geboren op [geboortedatum 4] , van Marokkaanse nationaliteit,
[naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] , van Marokkaanse nationaliteit,
[naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] , van onbekende nationaliteit,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 17 maart 2023 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw in bewaring gesteld. Op 27 maart 2023 is die maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Eiser is vervolgens op 27 maart 2023 opnieuw gehoord en aansluitend op grond van artikel 59, eerder lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld.
1.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.3.
Ter zitting heeft verweerder lichte grond 4d laten vallen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
2.1.
Eiser stelt dat de opheffing van de eerder opgelegde maatregel is getekend om 13:21 uur, maar dat de onderhavige maatregel van bewaring pas is ingegaan om 14:20 uur. Uit het dossier is niet gebleken dat eiser gedurende dat uur is opgehouden, wat volgens eiser betekent dat hij gedurende een uur is vastgehouden terwijl hij feitelijk in vrijheid was gesteld.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewoordingen van de toelichting in de M113 de eerdere bewaringsmaatregel is opgeheven voorafgaand aan, en niet aansluitend op, de onderhavige bewaringsmaatregel. Niet is gebleken dat in de tussenliggende periode van een uur een titel aan de vrijheidsontneming van eiser ten grondslag heeft gelegen. Dat betekent evenwel niet dat de onderhavige maatregel van bewaring onrechtmatig is. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen niet opwegen tegen de belangen gediend met de inbewaringstelling. Verweerder stelt terecht dat eiser op de hoogte is geweest van het voornemen van verweerder om eiser diezelfde dag nog in bewaring te stellen op een andere grondslag waardoor eiser niet in de veronderstelling kan zijn geweest dat hij in vrijheid zou worden gesteld en voorts dat na de opheffing van de maatregel een aanvang is gemaakt met het horen van eiser met het oog op het opleggen van de nieuwe maatregel. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting niet nader heeft geconcretiseerd in welke belangen hij is geschaad. Verweerder stelt daarnaast terecht dat er meerdere zware gronden aan de maatregel ten grondslag liggen (zie r.o. 4.1.) en dat eiser niet wenst mee te werken aan zijn terugkeer. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de Staatssecretaris bij de inbewaringstelling zwaarder weegt dan het belang van eiser. Gelet op het geconstateerde gebrek bestaat er wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit (d.d. 1 oktober 2020) uitgereikt.
4. Eiser betoogt dat hij heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan terugkeer bij voorkeur naar Spanje en anders naar Marokko. Eiser meent dat er geen risico op onttrekken aan het toezicht bestaat. Hij wil voldoen aan de meldplicht. Verder heeft eiser psychische klachten doordat hij al lang vastzit. De bewaring valt hem zwaar. Gelet daarop had verweerder moeten volstaan met een lichter middel.
4.1.
De zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i, zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers is eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze binnengekomen, nu eiser heeft verklaard dat hij in 2020 zonder documenten naar Nederland is gereisd, zodat deze grond feitelijk juist is. Verder heeft eiser zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Eiser heeft in het gehoor van 17 maart 2023 bevestigd dat hij op 31 juli 2020 en op 16 mei 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarnaast is eiser door de Duitse autoriteiten in het kader van Dublin overgedragen aan Nederland, terwijl eiser geen melding van zijn vertrek naar Duitsland heeft gemaakt. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten en hij daar niet uit eigen beweging binnen de daarin bepaalde termijn gevolg aan heeft gegeven, nu eisers asielaanvragen op 1 oktober 2020 en op 3 juni 2022 bij beschikking zijn afgewezen en deze beschikking tevens een terugkeerverplichting bevat. Verweerder heeft voorts aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser staat bekend onder verschillende aliassen en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op enig moment actie heeft ondernomen om in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, terwijl eiser in het gehoor van 17 maart 2023 heeft verklaard dat zijn documenten bij zijn moeder in Spanje liggen. Dat de Marokkaanse autoriteiten eisers nationaliteit hebben bevestigd, ontslaat eiser niet van zijn verplichting om zijn identiteit en nationaliteit met documenten te onderbouwen. Tot slot heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer naar Marokko, nu eiser meermaals heeft aangegeven dat hij liever terug wil naar Spanje en uit niets blijkt dat eiser wil terugkeren naar Marokko. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden achterwege.
4.2.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel zoals een meldplicht volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Dat eiser al langere tijd vastzit door strafrechtelijke detentie komt voor zijn eigen rekening en risico. Het ligt in eisers macht om de bewaring korter te laten duren, door actief en volledig mee te werken aan zijn terugkeer. Verweerder heeft eisers psychische problematiek kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko bestaat. De laissez passer (lp)-aanvraag dateert van 17 oktober 2022 en de Marokkaanse autoriteiten hebben zijn nationaliteit bevestigd, maar er is nog steeds geen lp afgegeven.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 27 maart 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast is op 6 april 2023 gerappelleerd op de lp-aanvraag. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 29 maart 2023 het bericht van DIA is ontvangen dat zij op 5 april 2023 de zaak van eiser onder de aandacht zullen brengen bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, zodat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Eiser is gepresenteerd en er loopt een lp-aanvraag die niet is afgewezen. Daarnaast is het aan eiser om actief en volledig mee te werken aan zijn terugkeer en daarvan is niet gebleken.
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.