ECLI:NL:RBDHA:2023:524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
SGR 22/2909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen aanvraag Individuele Studietoeslag

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023, in de zaak SGR 22/2909, is het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de aanvraag voor de Individuele Studietoeslag (IST) ongegrond verklaard. Eiser had op 26 juli 2021 een aanvraag ingediend, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, stelde deze aanvraag buiten behandeling op 17 september 2021. Eiser maakte bezwaar tegen dit primaire besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 19 april 2022 niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. Eiser stelde dat verweerder niet om informatie had gevraagd en dat het primaire besluit niet correct was verzonden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank wees erop dat het bestuursorgaan niet verplicht is om besluiten aangetekend te versturen en dat de enkele ontkenning van eiser dat hij het besluit niet had ontvangen, onvoldoende was om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen op 18 september 2021, waardoor het bezwaar van eiser, dat op 28 maart 2022 was ingediend, te laat was.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van machtsmisbruik of détournement de pouvoir door verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier D.W.A. van Weert, en werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2909

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: voorheen [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L. Lina).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om Individuele Studietoeslag (IST) buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 19 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eiser is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
3. Eiser heeft op 26 juli 2021 bij verweerder een aanvraag om Individuele Studietoeslag ingediend. Met het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser de in de brief van 2 september 2021 gevraagde informatie niet zou hebben ingeleverd. Op 4 oktober 2021 heeft eiser voor het eerst bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In de beslissing op bezwaar van 15 februari 2022 heeft verweerder dit bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat de aanvraag van eiser alsnog in behandeling moet worden genomen. Op 28 maart 2022 heeft eiser online voor de tweede keer bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8 van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden
.Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet om informatie heeft gevraagd en het primaire besluit heeft genomen om dwangsommen te voorkomen. Daardoor handelt verweerder in strijd met het verbod van détournement de pouvoir en is er sprake van machtsmisbruik door verweerder. Verder moet verweerder bewijzen dat het primaire besluit is verzonden en had verweerder het besluit aangetekend moeten versturen. Dat het systeem zegt dat het besluit is verzonden, betekent niet dat eiser het heeft ontvangen.
6.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 3:41 van de Awb verweerder niet verplicht om het primaire besluit aangetekend te versturen. Verder is ook niet gebleken van afspraken tussen eiser en verweerder over het aangetekend sturen van besluiten.
6.2.
Indien de geadresseerde, in dit geval eiser, stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
6.3.
Uit het bestreden besluit en de stukken blijkt dat verweerder de verzending van het primaire besluit als volgt heeft geregistreerd. Het primaire besluit is op 17 september 2021 in het computersysteem aangemaakt. Dat besluit is nog diezelfde dag in een batch geplaatst. Dit bestand bestond uit 460 documenten. Dit bestand is diezelfde dag geüpload naar en afgedrukt door het team print- en verzendservices van het Interne Diensten Centrum. Blijkens het aanbiedformulier van 17 september 2021 zijn 460 brieven voor acht uur ’s avonds ter verzending aan PostNL aangeboden. Het primaire besluit was juist geadresseerd.
6.4.
Gelet op de stukken en de in het bestreden besluit gegeven toelichting, is voldoende aannemelijk dat het primaire besluit op 17 september 2021 is verzonden naar het adres van eiser. Het verzendsysteem zoals verweerder dat heeft uiteengezet, is door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 6 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1483 geaccepteerd als systeem waarmee aannemelijk is gemaakt dat stukken daadwerkelijk zijn verzonden. Niet is gebleken dat dit systeem sindsdien is gewijzigd of dat er ten tijde van het verzenden van het primaire besluit sprake was van problemen bij de verzending van poststukken.
6.5.
Nu verweerder de verzending van het primaire besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van eiser voormeld vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. De enkele ontkenning van eiser dat hij het primaire besluit heeft ontvangen, is daartoe onvoldoende. De betwisting van de ontvangst van het primaire besluit door eiser strookt overigens ook niet met het feit dat hij daar op 4 oktober 2021 bezwaar tegen heeft gemaakt.
7. Gelet op het hiervoor overwogene kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het instellen van bezwaar is aangevangen op 18 september 2021, zodat het bezwaarschrift van 28 maart 2022 te laat is ingediend. In wat eiser heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Dit betekent dat verweerder het tweede bezwaar tegen het primaire besluit op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij komt dat verweerder in zijn verweerschrift terecht opmerkt dat het systeem van de Awb eraan in de weg staat om tweemaal te beslissen op een bezwaar tegen hetzelfde besluit. [1] Ook om die reden zou het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk zijn.
8. Niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Anders gezegd is niet gebleken dat verweerder een bevoegdheid heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Evenmin is gebleken van machtsmisbruik door verweerder. De rechtbank verwijst daarvoor naar haar overwegingen in de samenhangende zaak met nummer SGR 22/2912. Dit betoog van eiser slaagt daarom evenmin.
9. Verweerder heeft terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2519.