ECLI:NL:RBDHA:2023:528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
SGR 20/6975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang na verwijdering kunstgrasveld

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een perceel in Noordwijk, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit hield in dat eisers een last onder dwangsom opgelegd kregen vanwege het gebruik van hun perceel in strijd met het bestemmingsplan. De eisers hebben een trampoline, erfafscheiding en een kunstgrasveld op hun perceel, wat door de Omgevingsdienst als een overtreding werd aangemerkt. Na een aantal besluiten en een zitting, waarin de rechtbank het onderzoek heropende, bleek dat eisers het kunstgrasveld in mei 2021 hadden verwijderd. Hierdoor was de overtreding ongedaan gemaakt en had het bestreden besluit feitelijk geen betekenis meer voor eisers.

De rechtbank heeft vervolgens overwogen of eisers nog procesbelang hadden bij hun beroep. Aangezien de overtreding was opgeheven en het college het bestreden besluit had ingetrokken, concludeerde de rechtbank dat eisers geen actueel en reëel belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. De stelling van eisers dat zij schade hadden geleden, werd niet onderbouwd met een verzoek om schadevergoeding, waardoor ook hier geen procesbelang uit voortvloeide. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 9 januari 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: P.P.J.M. Verhaag),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk(verweerder)
(gemachtigde: P. Poeran).

Inleiding

Eisers zijn eigenaar van het perceel [adres] [nummer] te [plaats] (hierna: het perceel). Een toezichthouder van de Omgevingsdienst West-Holland heeft geconstateerd dat op het perceel een trampoline met verharding en een erfafscheiding van 1 meter hoog alsmede een (hockey)kunstgrasveld inclusief attributen aanwezig zijn. Verweerder heeft aan eisers meegedeeld dat deze bevindingen een overtreding opleveren en het voornemen om handhavend op te treden kenbaar gemaakt. Eisers hebben hiertegen hun zienswijze naar voren gebracht.
In het besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers gelast om binnen drie maanden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel [adres] [nummer] te [plaats] te staken en gestaakt te houden. Indien eisers daar geen gevolg aan geven verbeuren zij € 4.000,- per constatering (met een submaximum van € 4.000,- per week) tot een maximum van € 20.000,-.
In het besluit van 12 februari 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 4 weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.
In het besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 5 november 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Op 1 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. [eiser] en de gemachtigde van eisers hebben hieraan deelgenomen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na afloop van de zitting is de rechtbank van oordeel geweest dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. Vervolgens heeft de rechtbank een aantal vragen voorgelegd aan verweerder. Verweerder heeft deze vragen beantwoord. Daarnaast heeft verweerder in het besluit van 30 augustus 2022 het primaire besluit ingetrokken, omdat de overtreding door eisers ongedaan is gemaakt. Eisers hebben hierop gereageerd.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers belang hebben bij een beoordeling door de rechtbank van het bestreden besluit.
2. Eisers voeren aan dat verweerder in de afgelopen 5,5 jaar de formele en materiële waarborgen uit de Algemene wet bestuursrecht heeft overtreden. Dit handelen van verweerder vraagt om een rechterlijk oordeel. Daarnaast hebben eisers schade geleden.
3. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de bestuursrechter een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan alleen hoeft te beoordelen als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, hoeft de bestuursrechter geen uitspraak te doen alleen wegens de principiële betekenis daarvan. [1]
4. Op de zitting hebben eisers – desgevraagd door de rechtbank – gezegd dat zij het kunstgrasveld al in mei 2021 hebben verwijderd. Daarmee hebben eisers de feitelijke situatie ter plaatse gewijzigd, in die zin dat door de verwijdering geen gebruik meer kan worden gemaakt van het kunstgrasveld en is voldaan aan de last. De rechtbank merkt hierover op dat het op de weg van eisers gelegen om de rechtbank hierover eerder dan op de zitting te informeren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder verzocht op de gewijzigde feitelijke situatie te reageren. Dat heeft ertoe geleid dat verweerder de last onder dwangsom heeft ingetrokken. Nu de overtreding door eisers ongedaan is gemaakt, heeft het bestreden besluit voor eisers feitelijk geen betekenis meer, te meer daar verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken. Eisers hebben daarom ook geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Dat verweerder volgens eisers de Algemene wet bestuursrecht heeft overtreden en dat zij daarom een inhoudelijk oordeel wensen van de rechter is enkel een principieel belang. Dit kan geen procesbelang opleveren. Wat betreft de stelling van eisers dat zij schade hebben geleden, constateert de rechtbank dat zij geen (onderbouwd) verzoek om schadevergoeding hebben ingediend. Het procesbelang kan daarin dan ook niet zijn gelegen. Voor zover eisers met hun opmerking over geleden schade een beroep hebben willen doen op overschrijding van de redelijke termijn, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen over de verwijdering van het kunstgrasveld.
5. De conclusie is dat eisers geen procesbelang (meer) hebben bij hun beroep. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:703.