ECLI:NL:RBDHA:2023:5293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.6259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende gegronde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij aan meerdere demonstraties tegen de Algerijnse overheid had deelgenomen en dat hij daarbij door de politie was opgepakt en bedreigd. De rechtbank heeft de elementen van eisers relaas geloofwaardig geacht, maar oordeelde dat deze omstandigheden onvoldoende aanleiding gaven voor de conclusie dat eiser bij terugkeer naar Algerije te vrezen had voor vervolging. De rechtbank concludeerde dat de arrestaties en ondervragingen niet specifiek op eiser gericht waren en dat er geen sprake was van een daad van vervolging. Bovendien was er geen bewijs dat de Algerijnse autoriteiten op de hoogte waren van eisers kritische uitingen op sociale media.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist op de asielaanvraag, maar dat deze termijnoverschrijding niet leidde tot gegrondverklaring van het beroep, omdat het besluit zorgvuldig was gemotiveerd. Eiser had ook betoogd dat hij rechtmatig in Nederland verbleef en dat de bewaring niet voortgezet had mogen worden, maar de rechtbank verwierp dit argument. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

verweerder was ter zitting vertegenwoordigd.

ProcesverloopBij besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL23.6260), op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag]
1990. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij aan 70 a 80 demonstraties tegen de Algerijnse overheid heeft deelgenomen. Bij gelegenheid van deze demonstraties is hij ongeveer 4 keer door de politie opgepakt en door de politie ondervraagd. Hierbij werd zijn telefoon ingenomen en werd hij ’s avonds weer vrijgelaten. Daarnaast is hij geregeld ondervraagd in verband met de betrokkenheid van de twee broers van eiser bij IS. Bij een ondervraging in september 2022 is eiser door een van de twee ondervragende politieagenten bedreigd. Om die reden is hij het land ontvlucht. Daarnaast heeft hij zich op sociale media zeer kritisch geuit over de Algerijnse autoriteiten. Dit plaatst hem eveneens in hun negatieve belangstelling.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Deelname aan demonstraties;
Aanhoudingen vanwege deelname aan demonstraties;
Ondervraging in september 2022;
Ondervraging door de autoriteiten vanwege aansluiting broers bij IS.
2. Verweerder heeft deze elementen van het relaas geloofwaardig geacht, maar stelt
zich op het standpunt dat deze omstandigheden onvoldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aan te nemen.
Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat eiser geen prominente rol heeft gespeeld bij de demonstraties die vreedzaam verliepen en dat niet aannemelijk is dat de arrestaties samenhangen met een specifiek op eiser gerichte negatieve aandacht, maar dat sprake was van het oppakken van een aantal willekeurige mensen. Ook is het aantal arrestaties in verhouding tot het aantal demonstraties gering en werd eiser telkens ’s avonds weer vrijgelaten na enige tijd in een cel gezeten te hebben. Niet alleen duidt dit niet op negatieve aandacht, maar bovendien is deze behandeling onvoldoende ernstig om van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag te spreken, aldus verweerder. Ten aanzien van zijn kritische posts op Facebook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze gering zijn en er bovendien geen reden is om aan te nemen dat de Algerijnse autoriteiten van deze posts op de hoogte zijn. Ten aanzien van het dreigement dat tegen hem is geuit tijdens het gesprek in september 2022 overweegt verweerder dat dit dreigement is te herleiden tot slechts één van de twee ondervragende politieagenten die niet namens de autoriteiten sprak. Bovendien is eiser nadien nog geruime tijd in Algerije gebleven en heeft toen geen problemen ondervonden. Ook kon hij rond november 2022 zonder problemen op eigen naam uitreizen naar Turkije. Ten aanzien van de door eiser gestelde toenemende onderdrukking van mensen die kritiek uiten op het regime, zoals wordt omschreven in een door eiser aangehaald artikel in het NRC en een tweetal rapporten van Human Rights Watch, heeft verweerder gesteld dat dit slechts algemene landeninformatie betreft en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor dergelijke problemen. Hierbij acht verweerder ook van belang dat de in die stukken gestelde problemen voornamelijk journalisten en/of andere publieke personen betreffen. Eiser heeft daarentegen slechts een geringe rol vervuld bij de demonstraties.
Eiser heeft volgens verweerder Nederland getracht in te reizen met behulp van een vervalste nationale identiteitskaart van Frankrijk. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser heeft hiertegen - samengevat - aangevoerd dat verweerder de verschillende
elementen onvoldoende heeft gewogen in onderling verband en samenhang. De deelname aan demonstraties, de willekeurige arrestaties in dat kader, de ondervragingen vanwege de betrokkenheid van zijn broers bij IS, kritische posts van eiser op social media en de al geuite bedreiging door een politieagent gezien in het licht van een toenemende repressie van critici maken de vrees voor vervolging terecht. Vanwege de gegrondheid van zijn vrees kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalst identiteitsbewijs.
Daarnaast heeft verweerder zich niet aan de voor de AA(+) procedure geldende termijnen gehouden. Hoewel het beroep zich niet richt tegen de bewaringsmaatregel had verweerder niet mogen beslissen dat deze werd voortgezet. Verweerder heeft immers beslist dat eiser zoals is bepaald in artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) als gevolg van de aanvraag van een voorlopige beslissing in Nederland mag blijven, aldus eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd
dat eiser bij terugkeer niet heeft te vrezen voor de autoriteiten van Algerije. Dat eiser af en toe als willekeurige deelnemer bij een demonstratie is aangehouden en een aantal uur op een politiebureau is opgehouden vindt de rechtbank onvoldoende ernstig. Ook was de politie niet specifiek naar eiser op zoek. Er kan dan ook niet van een daad van vervolging worden gesproken. Dat geldt ook voor de enkele ondervraging die hij heeft ondergaan in verband met de deelname van zijn broers aan de IS. De arrestaties en ondervragingen vormen dan ook onvoldoende grond om een vrees voor vervolging in de toekomst op te baseren. Het feit dat eiser in september 2022 bij een ondervraging door een politieagent is bedreigd, maakt dit niet anders. Terecht heeft verweerder opgemerkt dat dit slechts één politieagent betrof, die kennelijk niet namens de autoriteiten als zodanig sprak. Hierbij is niet alleen van belang de andere agent eiser niet heeft bedreigd, maar ook dat eiser in maanden daarna geen problemen heeft ondervonden en op eigen naam het land heeft kunnen uit- en inreizen. Dat getuigt evenmin van enige negatieve aandacht voor eiser van de zijde van de autoriteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke vrees evenmin uit de door eiser genoemde stukken van Human Rights Watch en het artikel in het NRC worden afgeleid. Net als verweerder vindt de rechtbank dat deze stukken geen beeld schetsen dat moet leiden tot de conclusie dat eiser persoonlijk te vrezen heeft. Zo blijkt niet uit de stukken dat iedere vreedzame demonstrant een reëel risico loopt te worden opgepakt en een behandeling te kunnen verwachten die een daad van vervolging oplevert of in strijd met artikel 3 van het EVRM zou zijn. De verhoogde aandacht lijkt zich met name te richten op meer invloedrijke personen en journalisten. Nu er geen sprake is van een negatieve aandacht voor eiser is ook niet te verwachten dat de Algerijnse autoriteiten speciale aandacht zullen hebben voor de beperkte hoeveelheid sociale media berichten van eiser. Verweerder heeft eisers asielrelaas dan ook niet ten onterechte onvoldoende zwaarwegend geacht.
Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wat betekent dat de aanvraag terecht is afgewezen.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft betoogd dat verweerder niet heeft
beslist binnen de wettelijk gestelde eisen. De aanvraag van eiser is blijkens de brief van verweerder van 5 februari 2023 behandeld in de zogenoemde AA+ procedure in het Aanmeldcentrum Schiphol. Zoals volgt uit artikel 3.115, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 betekent dat dat na aanvang van het onderzoek binnen 9 dagen moet zijn beslist op het verzoek. Het onderzoek is op 12 februari 2023 aangevangen. Verweerder had dan ook op uiterlijk 20 februari 2023 een besluit moeten nemen. Terecht heeft eiser betoogd dat de verlenging van deze termijn op 22 februari 2023 te laat was, nu de beslistermijn op dat moment reeds was verstreken. Het verzoek had dan ook moeten worden behandeld in de verlengde procedure. Nu niet is onderbouwd en ook overigens niet valt in te zien op welke wijze deze termijnoverschrijding kan afdoen aan de rechtmatigheid van het asielbesluit, zal deze overschrijding niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Zoals hiervoor immers is overwogen heeft verweerder een zorgvuldig (gemotiveerd) besluit genomen.
6. Eisers betoog dat, omdat eiser als gevolg van zijn verzoek om een voorlopige
voorziening nu rechtmatig in Nederland verblijft verweerder niet had mogen besluiten de bewaring voort te zetten, kan evenmin slagen. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen hieromtrent opgenomen in de uitspraak die deze rechtbank op 13 maart 2023 heeft gedaan op het beroep van eiser dat was gericht tegen de bewaringsmaatregel (NL23.5528) waarin namens eiser hetzelfde was betoogd.
7. Het beroep zal ongegrond wordt verklaard. Voor een proceskostenveroordeling
bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.