ECLI:NL:RBDHA:2023:5348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.6889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F. Lavell. De verweerder, de Staatssecretaris, werd vertegenwoordigd door mr. K. Jansen.

De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 behandeld. De eiser betwistte de meerderjarigheid die door de Italiaanse autoriteiten was geregistreerd. Hij voerde aan dat hij in werkelijkheid minderjarig was, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht was uitgegaan van de meerderjarigheid van de eiser. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Vreemdelingenwet 2000 en de Werkinstructie 2018/19 Leeftijdsbepaling, die voorschrijft hoe de leeftijd van minderjarige vreemdelingen in Dublinzaken moet worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de registratie van de geboortedatum van de eiser in Italië.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de registratie van zijn geboortedatum in Italië onjuist was. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om zijn minderjarigheid te onderbouwen met authentieke documenten, wat hij niet had gedaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

a

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6889
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.6890, op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de registratie van zijn geboortedatum door de Italiaanse autoriteiten. Het klopt dat eiser in Italië een meerderjarige leeftijd heeft opgegeven (met de geboortedatum
[geboortedatum 1] 1999), maar hij is eigenlijk minderjarig (want geboren op [geboortedatum 2] 2006). Eiser heeft in Italië een meerderjarige leeftijd opgegeven, omdat hij had gehoord dat je als je minderjarige langer in Italië moet blijven. Dat wilde eiser niet. Eiser concludeert dat hij
minderjarig is en dat het als minderjarige niet in zijn belang is om terug te keren naar Italië. Daarbij komt dat de registratie in Italië enkel gebaseerd is op zijn eigen verklaringen en de waarnemingen van de leeftijdsschouw in Nederland objectief zijn maar niet overeen komen. Zo stelt de AVIM vast dat eiser een terugwijkende haargrens heeft, terwijl de medewerkers van de IND dat niet constateren maar – anders dan de AVIM – , wel een duidelijk zichtbare adamsappel. Hieruit moet volgen dat er twijfel bestaat over zijn minderjarigheid.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser.
4. In de Werkinstructie 2018/19 Leeftijdsbepaling heeft verweerder neergelegd hoe de leeftijd van gesteld minderjarige vreemdelingen in Dublinzaken moet worden vastgesteld. Dit beleid is door de Afdeling niet onredelijk bevonden.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder volgens dit beleid eisers meerderjarige leeftijd heeft vastgesteld. Eiser is geschouwd door de AVIM en de IND. Beide partijen concluderen dat twijfel bestaat over de door eiser opgegeven minderjarige leeftijd. Dat de waarnemingen van de medewerkers die de twee schouwen hebben verricht niet op alle punten gelijk zijn, maakt niet dat verweerder niet kan uitgaan van deze gelijkluidende eindconclusie. Conform de Werkinstructie heeft verweerder naar aanleiding van de uitkomst van de leeftijdsschouw in het Eurodac-systeem navraag gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. Uit informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat eiser bij binnenkomst in Italië onder een andere naam is geregistreerd met een meerderjarige geboortedatum en dat in Italië geen leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. De in Italië geregistreerde geboortedatum heeft verweerder vervolgens aangehouden.
5. Verweerder mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van uitgaan dat de registraties in de andere lidstaten zorgvuldig hebben plaatsgevonden.2 In het geval van eiser bestaan geen aanknopingspunten om te denken dat de registratie van zijn geboortedatum in Italië niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiser heeft namelijk zelf verklaard dat hij in Italië een meerderjarige leeftijd heeft opgegeven. In beginsel mag verweerder er dan ook van uitgaan dat de in Italië geregistreerde geboortedatum de juiste is.
6. Eiser betwist dat de in Italië geregistreerde geboortedatum juist is. Hij heeft daar een meerderjarige leeftijd opgegeven, omdat hij had gehoord dat minderjarigen langer in Italië moeten blijven en dat wilde hij niet. Met deze verklaring is eiser er niet in geslaagd twijfel te veroorzaken over zijn meerderjarige leeftijdsregistratie. Hiervoor is van belang dat eiser zijn stelling, dat hij minderjarig is, niet heeft onderbouwd met identificerende documenten of andere documenten. Daarbij is relevant dat niet is gebleken dat eiser niet aan dergelijke documenten kan komen. De rechtbank merkt hierbij op dat het vaker voorkomt dat een vreemdeling in het land van aankomst binnen de Europese Unie een andere leeftijd opgeeft, omdat hij daar niet (al dan niet als minderjarige) in de procedure opgenomen wil worden. Hoewel dit vanuit het oogpunt van de vreemdeling voor te stellen is, ontstaat er hierdoor wel een dilemma in de lidstaat waar de vreemdeling vervolgens naar toe reist en onder vermelding van een andere geboortedatum een verblijfsvergunning aanvraagt. Omdat de oorsprong van dit dilemma is ingegeven door het handelen van de vreemdeling, is het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk de bewijslast van de leeftijd van eiser primair bij verweerder neer te leggen. Het is daarom aan eiser om zijn leeftijd op een andere manier
te onderbouwen, door middel van authentieke en identificerende documenten. Niet is gebleken dat eiser enige moeite hiertoe heeft ondernomen of dat het voor hem onmogelijk is om aan zulke documenten te komen. Gelet hierop is verweerder zonder verder nader onderzoek te hebben verricht terecht uitgegaan van de door eiser in Italië opgegeven meerderjarige geboortedatum. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.