ECLI:NL:RBDHA:2023:5351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.9699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Albanese vreemdeling en de gronden voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Albanese vreemdeling. Eiser, die op 29 maart 2023 in bewaring is gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 april 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zonder verblijfsvergunning en met een inreisverbod in Nederland verbleef, wat de wettelijke grondslag voor de bewaring rechtvaardigt.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft aangevoerd dat er lichter middelen beschikbaar waren dan inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9699

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding S. Rizvanovic. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 7 april 2023 is namens eiser een verzoek om heropening gedaan. Dit verzoek is op 11 april 2023 ongeclausuleerd ingetrokken.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortdatum] en de Albanese nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit dat ziet op Albanië en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
3. Op 26 maart 2023 is eiser staandegehouden op de Chaamsebaan te Ulvenhout tijdens een mobiele toezichtscontrole van de Koninklijke Marechaussee. Omdat eiser een paspoort met daarin een vervalste inreisstempel toonde, is hij strafrechtelijk aangehouden (op verdenking van overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht). Dit brengt met zich dat deze staandehouding niet ter toetsing bij de bewaringsrechter voorligt, zodat de rechtbank niet kan ingaan op de stelling van eiser dat deze controle niet als een rechtsgeldige grenscontrole kan worden beschouwd omdat sprake is van vermenging met binnenlands verkeer.
4. Op 29 maart 2023 is eiser op vreemdelingrechtelijke gronden overgenomen, opgehouden en vervolgens in bewaring gesteld. Omdat eiser als Albanees zonder een verblijfsvergunning, maar met een inreisverbod, geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, doet de wettelijke grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw voor de maatregel van bewaring zich voor.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel van bewaring vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3g en 3h alsmede de lichte gronden 4d en 4e laten vallen. De zware grond 3b is feitelijk juist aangezien eiser ondanks zijn inreisverbod Nederland is ingereisd en zich daarbij niet heeft gemeld. Hieruit volgt dat ook de lichte grond 4a feitelijk juist is. De lichte grond 4c is feitelijk juist aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen of dat hij ergens bestendig kan verblijven. Er zijn dan ook voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1190, en 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7. Dit brengt met zich dat een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is. Eiser voert echter aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling. Daarbij stelt hij dat hij na een supersnelrechtzitting is vrijgesproken van de verdenking van overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat gelet daarop het Openbaar Ministerie ten onrechte weigert om hem zijn paspoort terug te geven. Als dit wel was gebeurd, had volgens eiser zijn familie kunnen zorgen voor een vliegticket naar Albanië. Volgens eiser is door deze gang van zaken de weg van artikel 59, derde lid, van de Vw voor hem onmogelijk gemaakt. De rechtbank stelt vast dat verweerder navraag heeft gedaan bij de Koninklijke Marechaussee, maar dat dit niet heeft geleid tot teruggave van het paspoort. Dit blijkt namelijk uit het verslag van het op 31 maart 2023 met eiser gevoerde vertrekgesprek. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het nu op de weg van eiser om zijn paspoort terug te krijgen. Totdat dit is gebeurd, zijn niet alle voor vertrek benodigde documenten voorhanden. Gelet hierop, en op het gebrek aan middelen van bestaan, heeft verweerder op goede gronden overwogen dat niet kon worden volstaan met een lichter middel.
8. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve [1] geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (